oefenmateriaal om te leren voor de toets werken met de bijbel

Leren voor het proefwerk
Werken met de Bijbel
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
LevensbeschouwingMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Leren voor het proefwerk
Werken met de Bijbel

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lees hoofdstuk 1 De invloed van de Bijbel
Noteer voor jezelf
- Waar de Bijbel over gaat.
- Wat het woord Bijbel betekent 
- Waar de Bijbel invloed op gehad heeft op onze cultuur zorg dat je voorbeelden kunt geven.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het woord bijbel komt van biblia en betekent...
A
Boek
B
Wijsheid
C
Boeken
D
heeft geen betekenis

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De bijbel in zijn geheel gaat in grote lijnen over
A
Hoe de wereld is ontstaan...
B
Welke plichten gelovigen hebben...
C
Hoe mensen het beste kunnen geloven...
D
Wat God heeft gedaan vanaf de schepping en nog altijd doet

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Zoek het juiste antwoord
De bijbel is bepalend voor
A
Een heel aantal vrije dagen zoals : zondagen en zaterdag
B
Een aantal vrije dagen zoals 5 mei en 25 december
C
Een heel aantal feestdagen zoals Kerst, Offerfeest, Pinksteren
D
Een heel aantal feestdagen zoals Nieuwjaar, Kerst en Pasen

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is juist?
De bijbel heeft invloed op onze cultuur
A
op de schilderkunst en films
B
op onze taal: op spreekwoorden/ begrippen
C
op onze wetgeving en normen en waarden
D
Alles wat genoemd is, is juist

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Lees hoofdstuk 2 werken met de bijbel
Let op: 
- Hoe de Bijbel is opgebouwd (OT/NT etc.)
-Zorg dat je weet hoe je een tekst moet opzoeken

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Video

Deze slide heeft geen instructies

De bijbel bestaat uit 65 boeken, 39 boeken van het oude testament en 26 van het nieuwe testament
A
goed
B
fout

Slide 9 - Quizvraag

Tel maar na of zoek maar op. 
In Hos 14: 5-7
staat de 14 voor
A
De bladzijnummer
B
Het hoofdstuknummer
C
Het versnummer
D
Regelnummer

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Joh 3: 16
De afkorting Joh
A
staat voor een hoofdstuk
B
staat voor een boek uit de bijbel

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1Joh 4:3
De 1 voor joh laat zien dat het gaat om
A
Een boek uit het eerste testament
B
Een boek waarvan er meerdere zijn met dezelfde naam

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Lees hoofdstuk 3 zeggen en schrijven
Zorg dat je kunt vertellen hoe de bijbel is ontstaan. 
Let op:  -de begrippen (vet gedrukt) zoals mondelinge overlevering, schriftelijke overlevering etc.
- de tijd van ontstaan.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het NT is geschreven van
A
1400 v chr. - 400 v.chr.
B
jaar O-100 na. Chr.
C
Tussen 400 tot 0 voor Christus
D
vanaf 50- 100 n. Chr

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet in de juiste volgorde van links naar rechts
Boekrol
Mondeling vertellen
Kleitablet

Slide 15 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Lees hoofdstuk 4 twee godsdiensten, twee talen, vertalen
De bijbel kent twee delen met elk hun eigen taal.
Let op:
-vet gedrukte woorden 
- Bij welke godsdienst horen de delen. 
- Wat heeft dit met het ontstaan van het christendom te maken.
- In welke taal zijn ze geschreven en wat zijn de kenmerken van deze taal.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Het OT / de Tenach hoort bij
A
het Jodendom en het christendom
B
de Islam

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het OT is oorspronkelijk geschreven in het...
A
Grieks
B
Hebreeuws
C
Latijn
D
Nederlands

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een kenmerk van het Grieks is dat het aan elkaar geschreven werd, dus zonder komma's of punten.
A
juist
B
onjuist

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Lees hoofdstuk 5 Indeling OT
Leer de indeling van het OT. 
Let op de vetgedrukte woorden.
Zorg dat je de tien geboden kent of dat je ze weet te vinden in de Bijbel (opzoeken in de Bijbel mag). 

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Profetenboeken herinneren de koningen van Israël en het volk dat ze volgens de Tora moeten leven
A
Goed
B
Fout

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De belangrijkste profeet van de profetenboeken was
A
Nathan
B
Mozes
C
Elia
D
Job

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke uitspraak is waar?
A
In de Tora staan wetten en leefregels
B
De Tora is geschreven door Elia
C
De Tora bestaat uit 6 boeken

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In Tenach staat de Ch voor
A
Christus
B
Wijsheidsboeken
C
Profetenboeken
D
Leefregels

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Van de tiengeboden gaan de laatste 5 over:
A
De relatie God en mens
B
De relatie mensen onderling
C
De relatie God en dier
D
De relatie God en schepping

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet op de juiste plaats 
T
CH
N
Profeten-boeken
Wijheids- boeken
Leef-
regels

Slide 27 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Lees hoofdstuk 6 Jezus van Nazareth, de Christus
Zorg dat je de vetgedrukte begrippen kent
Let op: 
-Waar het NT over gaat
-  Wat heeft Jezus met het OT te maken?




Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Jezus heeft alles te maken met het OT omdat:
1. De komst van Jezus al in de boeken uit het OT aangekondigd was. 2 Jezus zelf een Jood was.
A
1 is waar, 2 is nietwaar
B
1 is nietwaar, 2 is waar
C
Beide uitspraken zijn waar
D
Beide uitspraken zijn nietwaar

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In de naam Jezus Christus is Christus
A
de achternaam van Jezus
B
een titel of een ambt

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het NT gaat over
A
Het leven van Jezus en wat erna gebeurde
B
De joden in de tijd van de Romeinen
C
Het leven van Jona en hoe hij Nineve bekeerde
D
leefregels en verboden

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Lees hoofdstuk 7 indeling NT
Let op:
- de indeling van het NT
- waar de verschillende boeken/delen over gaan
- Zorg dat je de vetgedrukte begrippen kent

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Paulus ontmoette Jezus onderweg naar Damascus, waar hij de leerlingen wilden vervolgen
A
juist
B
niet juist

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Petrus werd de eerste paus in Rome daarom is hij daar begraven.
A
juist
B
niet juist

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het Nieuwe Testament bestaat uit
A
4 evangelien
B
4 delen
C
uit 4 brieven
D
4 daden van Jezus

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Evangelie betekent
A
Goede tijd
B
Goed bericht
C
Goede zaak
D
Goed werk

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet in de juiste volgorde van links naar rechts
Abraham
Jezus
`Mozes

Slide 38 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies