b1b 27-3-25

Aujourd'hui on va...

Faire un quiz

Se préparer à l'examen

Na deze les ben je voorbereid op de toets, en heb je geoefend met geschreven vragen beantwoorden.

Est-ce que j'ai ...

Mon ordinateur?

Mon livre A?

Un cahier?

Un stylo?

Welk woord past in de zin?
..... est ouvert tous les jours.

1. La voiture
2. Le coin
3. Le supermarché
4. Dommage

Welk woord past in de zin?
Il faut ..... pour la lampe.

1. une prise électrique
2. les feux
3. à droite
4. la plage

Il y a un gâteau dans .....

1. la table
2. le tapis
3. ici
4. le frigo

Vertaal de woorden tussen haakjes:
Allez tout droit (tot aan het stoplicht).

Vertaal de woorden tussen haakjes:
Il y a (een raam) à côté de mon lit.

Vertaal de woorden tussen haakjes:
Je trouve (jouw slaapkamer) très belle!

Vertaal:
Jullie gaan.

Vertaal:
Ik ga.

Vertaal:
De kinderen gaan eten.

Maak de zin ontkennend:
Nous habitons à Delft. (niet meer)

Maak de zin ontkennend:
Je vais manger. (niet)

Maak ontkennend:
Elle va au cinéma. (nooit)

J'ai une .....

1. sportive soeur
2. soeur sportive
3. sportif soeur
4. soeur sportif

Il est un .....

1. garçon calme
2. calm garçon
3. calme garçon
4. garçon calm

Il y a de ..... dans mon quartier.

1. vieux maisons
2. vieille maisons
3. maisons vieilles
4. vieilles maisons

Wat kun je doen?

- Oefentoets maken

- Zinnen maken en zelf nakijken of door mij laten nakijken.

- Grammaire extra: p. 142, 143

- Woordjes leren