3H periode 2 (24-25)

• Spaans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

3H periode 2 (24-25)

Programa

1. Inzage PW toetsweek
2. Evaluatie toetsweek
3. Periode 2
4. Video
5. Vocabulario 
6. Deberes

Inzagemoment

Ga naar alkwin.remindotoets.nl

Inzagemoment is geopend --> Klik op het oogje! 

Toetsweek 1 - Opgevallen:

1. (volver) volvéis of volvís?

2. (desayunar) desayunáis of desayunaís?

3. me, te, se, nos, os, se

4. me, te, le, nos, os, les

5. hulp ww bij presente perfecto en gerundio

6. uitzonderingen bij presente perfecto en gerundio

Periode 2

Formatief SO (0x)

Voca Unidad 3 NL-SP

hay/estar/ser

Presente regelmatig en onregelmatige ww

Wederkerende werkwoorden

Gerundio regelmatig en onregelmatige ww

Futuro próximo

Gustar /Doler/ Interesar/ encantar

SO (2x, containercijfer)

Voca Unidad 3 NL-SP

Voca Unidad 4 NL-SP

PW Unidad 3 + 4 (2x, toetsweek)

Lees en luister

Vocabulario Unidad 3+4 NL-SP

hay/estar/ser

Presente (reg + onreg)

Wederkerende ww

Perfecto (+ onregelmatig)

Gerundio (+ onregelmatig)

Indefinido (+ onregelmatig)

Vraagwoorden

Futuro próximo

Gustar /Doler/ Interesar/ encantar

Zinnen schrijven

00:23

Hoe zeg je in het Spaans:
Zonnig

00:36

Hoe zeg je in het Spaans:
Bewolkt

00:50

Hoe zeg je in het Spaans:
Regen

01:08

Hoe zeg je in het Spaans:
Onweer

01:25

Hoe zeg je in het Spaans:
Sneeuw

01:43

Hoe zeg je in het Spaans:
Wind

02:08

Match de woorden bij de plaatjes

Soleado

Nublado

Lluvia

Viento

Nieve

Tormenta

Vocabulario

Pág. 30-31

Ejercicios 1, 2 y 3

Ej 2

Quizlet

Voca Unidad 3

Terug te vinden in Quizlet

(zie link in classroom)

Deberes

ESTUDIAR (=leren):

Voca Unidad 3 

1-10 NL-SP

Programa

1. Controlamos los deberes
2. Vocabulario 
3. Futuro próximo
4. Trabajamos
5. Deberes

Controlamos los deberes

Voca Unidad 3

1-10 NL-SP

Vocabulario

Pág. 31

Ejercicios 4 y 5

Ej 5

Tijden

Tot nu heb je geleerd:

presente (tegenwoordige tijd)	Hablo (ik spreek)
presente perfecto (voltooid deelwoord)	He hablado (ik heb gesproken)
gerundio (tegenwoordige tijd: bezig met..., aan het doen)	estoy hablando (ik ben aan het spreken)
futuro próximo (de nabije toekomst)	Voy a hablar (ik ga spreken)

<--¡Nuevo!

Vervoeging

Vervoeging werkwoord IR

+

a

+ 

hele werkwoord

FUTURO

- gebruik

als je wil aangeven dat je iets GAAT DOEN

- met werkwoorden

vervoeging werkwoord IR + A + HELE WW

vb. ik ga slapen -> VOY A DORMIR

- met wederkerende ww

Levantarse -> ME VOY A LEVANTAR 

1. Veroeg IR + a

1. El próximo martes los alumnos _______ _____hablar sobre este problema.
2. ¿Cuando (tú)_________ ____   comprar nuevas botas?
3. Hoy yo _____ _____ estudiar todo el día.
4. ¿Sabes cuando tu hermana y tú _________ _______ visitar el museo?
5. Lorena y yo ___________ _____ comer algo antes de ir al cine.
6. Pepa y Gabriela __________ ______ entrenar en el campo de fútbol

2. Nu helemaal... FUTURO

1. Luis _____(ir)___ al cine con una amiga.
2. Vosotros ______(festejar)__ el cumpleaños de Rita.
3. Yo _____(cenar)___ en un restaurante japonés.
4. Ramón ______(bailar)__ .
5. ¿Tú _____(estudiar)__ mañana?
6. Mis amigas ____(comprar)__un regalo. 

Trabajamos

Página 33

Ej 1, 2, 3

Deberes

ESTUDIAR (=leren):

Voca Unidad 3

1-20 NL-SP