DISK Thema 1: Kennismaken (A1) - woordenschat

DISK Kennismaken A1
woordoefening 
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

DISK Kennismaken A1
woordoefening 

Slide 1 - Tekstslide

k heet Leyla Tapan.
Tapan is mijn ___.
A
achternaam
B
kind

Slide 2 - Quizvraag

Ik vind mijn kamer schoonmaken niet ___.
A
lang
B
leuk

Slide 3 - Quizvraag

Ik maak na school mijn ___.
A
deur
B
huiswerk

Slide 4 - Quizvraag

De brief was heel aardig.
Ik ben er ___ blij mee.
A
enorm
B
fijn

Slide 5 - Quizvraag

Ik loop door de ___ naar de deur.
A
gang
B
regel

Slide 6 - Quizvraag

Hanna is de dochter van mijn zus.
Ze is mijn ___.
A
docent
B
nicht

Slide 7 - Quizvraag

___ praat ik weinig. Maar niet zo vaak. Ik praat vaak heel veel.
A
Soms
B
Flink

Slide 8 - Quizvraag

Het gebouw is net af. Het is helemaal ___.
A
gewoon
B
nieuw

Slide 9 - Quizvraag

Ik lees veel boeken. Lezen is mijn ___.
A
hobby
B
beurt

Slide 10 - Quizvraag

In de ___ op school kun je thee kopen.
A
station
B
kantine

Slide 11 - Quizvraag

___ jij vaak spelletjes op de computer?
A
Vertel
B
Speel

Slide 12 - Quizvraag

Jozef is de broer van mijn vader. Hij is mijn ___.
A
naam
B
oom

Slide 13 - Quizvraag

Wat een ___ tuin is dat! Je kunt erin voetballen.
A
grote
B
harde

Slide 14 - Quizvraag

We ___ geen les vandaag. De docent is ziek.
A
hebben
B
vertellen

Slide 15 - Quizvraag

Ik eet graag fruit. ___ een appel of banaan.
A
bijvoorbeeld
B
belangrijk

Slide 16 - Quizvraag

Ik ga iedere ___ een keer naar mijn opa.
A
's ochtends
B
week

Slide 17 - Quizvraag

Je moet duidelijk ___. Dan snappen mensen wat je zegt.
A
durven
B
spreken

Slide 18 - Quizvraag

Adam is toch jouw ___? Ja, hij is de zoon van mijn oom.
A
neef
B
idee

Slide 19 - Quizvraag

Peter en Sasha kijken naar ___.
A
elkaar
B
vriendje

Slide 20 - Quizvraag

Het is ___ tijd om naar school te gaan.
A
bijna
B
zoiets

Slide 21 - Quizvraag

Waar ___ jij? In Rotterdam.
A
vraag
B
woon

Slide 22 - Quizvraag

We ___ het huiswerk niet maken. We hebben de boeken niet bij ons.
A
bellen
B
kunnen

Slide 23 - Quizvraag

Ik word dit ___ 17.
A
jaar
B
datum

Slide 24 - Quizvraag

Ik vind brood niet ___. Ik eet liever fruit.
A
jam
B
lekker

Slide 25 - Quizvraag

De docent legt het huiswerk ___ goed uit.
A
moeilijk
B
altijd

Slide 26 - Quizvraag

We zijn morgen ___. We hoeven niet naar school.
A
tijd
B
vrij

Slide 27 - Quizvraag

Ik heb twee neven. Ze ___ allebei Thomas!
A
heten
B
leren

Slide 28 - Quizvraag

Arthur ___ veel tv. Hij vindt dat leuk.
A
draagt
B
kijkt

Slide 29 - Quizvraag

Mijn ___ is Rachid.
A
woord
B
naam

Slide 30 - Quizvraag

Weet jij het ___ op deze vraag?
A
antwoord
B
afspraak

Slide 31 - Quizvraag

Het ___ rent naar zijn moeder.
A
kind
B
dag

Slide 32 - Quizvraag

In de ___ mag je niet je telefoon aan hebben.
A
klas
B
maand

Slide 33 - Quizvraag

Mijn ___ is al heel oud. Ze is 92 jaar!
A
oma
B
iemand

Slide 34 - Quizvraag

Welke ___ vind jij leuker? Voetballen of zwemmen?
A
sport
B
afspraak

Slide 35 - Quizvraag

Sommige ___ kan ik moeilijk uitspreken.
A
woorden
B
ruimtes

Slide 36 - Quizvraag

Ik hou van dansen. Ik zit op een ___.
A
club
B
kamer

Slide 37 - Quizvraag

De zus van mijn vader is mijn ___.
A
persoon
B
tante

Slide 38 - Quizvraag

De docent ___: ‘Heb je je huiswerk gemaakt?’
A
luistert
B
vraagt

Slide 39 - Quizvraag

Mijn moeder belde. Ik moet ___ naar huis.
A
direct
B
hard

Slide 40 - Quizvraag

De docent wacht op ons in zijn ___.
A
stoel
B
lokaal

Slide 41 - Quizvraag

Ik wil niet graag ziek ___. Dan lig je de hele dag in bed.
A
moeten
B
zijn

Slide 42 - Quizvraag

Die kleur op de muur vind ik niet ___. Ik heb liever wit.
A
mooi
B
zwart

Slide 43 - Quizvraag