Ben jij klaar voor je examens?

1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Ben jíj klaar voor je examens?

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

belangrijke zaken
Probeer de volgende vragen zo goed en zo snel mogelijk te beantwoorden en we gaan zien wie van jullie klaar is om de examenzaal te betreden.

Slide 4 - Tekstslide

Hoe laat ben je in de examenzaal?
A
1 uur eerder
B
10 minuten eerder
C
precies op tijd
D
geen van alle antwoorden

Slide 5 - Quizvraag



Waar is je mobiele telefoon?
A
niet in de examenzaal
B
niet in de kleedkamer
C
niet in mijn broekzak
D
A, B & C

Slide 6 - Quizvraag

Waar zitten je pennen in, geodriehoek, gum, potlood en markers in?
A
nergens in
B
doorzichtig zakje
C
doorzichtig etui
D
A, B & C

Slide 7 - Quizvraag

Waar zijn je jas en je tas?
A
in de kluis
B
in de kleedkamer
C
over mijn stoel
D
bij de conciërge

Slide 8 - Quizvraag

Welke rekenmachine neem je mee voor bv. wiskunde, nask en eco?
A
geen
B
een grafische rekenmachine
C
een gewone met een volle batterij
D
mijn telraam van vroeger

Slide 9 - Quizvraag

Hoe laat mag je de examenzaal verlaten?
A
zodra je klaar bent
B
pas na 1 uur

Slide 10 - Quizvraag

Wat doe je als je een opgave niet weet?
A
gokken
B
overslaan en open laten
C
overslaan en later op terugkomen
D
kijken bij degene naast je

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Tekstslide

Wat doe je als je last hebt van iets/ iemand?
A
niet op letten en doorgaan met je toets
B
vloeken in de hoop dat het stopt
C
de surveillant inlichten tijdens je examen
D
ná het examen klagen bij het LAKS

Slide 13 - Quizvraag

Wat mag je níet meenemen de examenzaal in?
A
potlood
B
smart watch
C
water
D
pen

Slide 14 - Quizvraag

Wat doe de dag/ avond vóór je examen?
A
gezond eten
B
op tijd naar bed
C
2 oude examens maken
D
A, B & C

Slide 15 - Quizvraag

Wat doe je als je weet dat je veel te laat gaat komen?
A
opgeven
B
hard fietsen
C
school bellen
D
stressen

Slide 16 - Quizvraag

Welke kleding doe je aan?
A
zwemkleding
B
gala outfit
C
comfortabel zittende laagjes
D
warme jas

Slide 17 - Quizvraag

Wat te doen als je niet meer kunt focussen?
A
examen inleveren en de zaal verlaten
B
een paar minuutjes ontspannen
C
blikje Red Bull achterover tikken
D
naar huis bellen

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

Wat neem je mee uit de examenzaal als je klaar bent?
A
examenopgaven & kladblaadje
B
kladblaadje met je antwoorden
C
je pennen, potlood, gum, markers & geo
D
je jas

Slide 20 - Quizvraag

Mag ik de examenopgaven niet mee naar huis nemen?
A
jawel, gewoon doen.
B
nee, pas 1 uur erna
C
jawel, maar pas als je ervoor betaald hebt
D
nee joh, nooit

Slide 21 - Quizvraag

Als ik aangegeven heb op een pc apart te willen werken, waar moet ik dan naartoe als ik examen heb?
A
naar de gymzaal
B
naar de conciërge
C
naar de receptie
D
naar de examencommissie

Slide 22 - Quizvraag

Met welke instelling begin je aan je examen?
A
Ik kan dit niet"
B
"Ik ga zakken als een baksteen"
C
"Ik ga dit examen rocken"
D
"Ik wil naar bed, ik ben moe"

Slide 23 - Quizvraag

Woordenboek

1. Bekijk eerst of je de betekenis kunt raden door de andere woorden.

2.Bekijk of het woord op een ander woord lijkt.

3. Zoek het basiswoord. (slow ipv slowly, extend ipv extended)

4. Let op :Er staan vaak meerdere betekenissen. 

5. Oefen met het woordenboek dat je op je examen gaat gebruiken.

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

beseech
A
zegenen
B
bestormen
C
overal bekend zijn
D
smeken

Slide 26 - Quizvraag

astute
A
ringvormig koraaleiland
B
scherpzinnig
C
godloochening
D
ontzetten

Slide 27 - Quizvraag

hub
A
middelpunt
B
brommen
C
bedrieger
D
scheepsromp

Slide 28 - Quizvraag

outwardly
A
klaarblijkelijk
B
zwaarder wegen dan
C
buitenwaards
D
buitenwijken

Slide 29 - Quizvraag

posterior
A
nageslacht
B
later
C
absoluut heerser
D
(lichaams)houding

Slide 30 - Quizvraag

seclusion
A
zich wegscheren
B
naadloos
C
afzondering
D
nauwgezet

Slide 31 - Quizvraag

torpid
A
toorts
B
stortvloed
C
marteling
D
gevoelloos

Slide 32 - Quizvraag

unfurl
A
ongeschikt
B
(zich) ontrollen
C
oneerlijk
D
onfeilbaar

Slide 33 - Quizvraag

inure
A
gewennen
B
ingeving
C
krachtig protesteren
D
(zich) binnendringen

Slide 34 - Quizvraag

girder
A
gordel
B
steunbalk
C
hoofdgedachte
D
duizelig

Slide 35 - Quizvraag

compel
A
concurreren
B
ceremoniemeester
C
(af)dwingen
D
medelijden

Slide 36 - Quizvraag

drawl
A
langer worden
B
kwijl
C
vreselijk ontzettend
D
lijzige manier van praten

Slide 37 - Quizvraag

Slide 38 - Tekstslide