H4: bijwoord en bezit vnw

Bijwoord
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Bijwoord

Slide 1 - Tekstslide

Quelle phrase est correcte?
A
C'est un bien policier.
B
C'est un bon policier.

Slide 2 - Quizvraag

Quelle phrase est correcte?
A
Cette voiture roule très vite.
B
Cette voiture roule très rapidement.
C
Cette voiture roule très vitement.
D
Cette voiture roule très rapide.

Slide 3 - Quizvraag

Quelle phrase est correcte?
A
J'ai bien compris cet exercice.
B
J'ai bon compris cet exercice.

Slide 4 - Quizvraag

Quelle phrase est correcte?
A
Le train qui arrive est très longtemps.
B
Le train qui arrive est très long.

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het bijwoord van: lent?

Slide 6 - Open vraag

Wat is het bijwoord van 'vrai'?

Slide 7 - Open vraag

Wat is het bijwoord van 'heureux'?

Slide 8 - Open vraag

Wat is het bijwoord van 'doux'?

Slide 9 - Open vraag

Wat is het bijwoord van 'bon'?

Slide 10 - Open vraag

Wat is het bijwoord van 'mauvais'?

Slide 11 - Open vraag

Bezit. vnw.

Slide 12 - Tekstslide

Qui sont ____ parents? (jouw)

Slide 13 - Open vraag

___ mère s'appelle Jacqueline. (mijn)

Slide 14 - Open vraag

Quelle est ___ voiture? (uw)

Slide 15 - Open vraag

__ chanson (f) préférée de Stromae c'est 'Formidable'. (zijn)

Slide 16 - Open vraag

___ enfants sont grands. (hun)

Slide 17 - Open vraag

Quelle est ___ adresse (f)? (jouw)

Slide 18 - Open vraag

___ maison (f) est en briques. (ons)

Slide 19 - Open vraag

C'est le stylo de Marianne. C'est ____ stylo.

Slide 20 - Open vraag