Exercise 1: Maak de zinnen af door: both – each - all – every - none in te vullen. Je moet de woorden meerdere keren gebruiken.
Exercise 2: Zet de zinnen in de Present Perfect (have/ has + voltooid deelwoord). Gebruik de woorden die tussen haakjes staan.
Exercise 3: Kies de juiste tijd (Present Perfect of Past Simple) in de zinnen. Let goed op signaalwoorden!
Exercise 4: Zet de woorden in de juiste volgorde. Begin met de dikgedrukte woorden.
Exercise 5: Kies de juiste tijd (Present Simple / Present Continuous) in de zinnen.
Exercise 6: Kies de juiste bezittelijke voornaamwoorden.
Exercise 7: Vul de juiste bezittelijke voornaamwoorden in.