3K Thema 2 Ecologie bs 1 en 2

Ecologie
Bs 1 Eten en gegeten worden 
Bs 2 Piramiden 
Bs 3 De koolstofkringloop 
Bs 4 Populaties 
Bs 5 Aanpassingen bij dieren 
BS 6 Aanpassingen bij planten
Klas 4 Thema 2
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Ecologie
Bs 1 Eten en gegeten worden 
Bs 2 Piramiden 
Bs 3 De koolstofkringloop 
Bs 4 Populaties 
Bs 5 Aanpassingen bij dieren 
BS 6 Aanpassingen bij planten
Klas 4 Thema 2

Slide 1 - Tekstslide

Wat weet jij nu
over ecologie?

Slide 2 - Woordweb

Ecologie
Bs 1 Eten en gegeten worden 
Bs 2 Piramiden 
Bs 3 De koolstofkringloop 
Bs 4 Populaties 
Bs 5 Aanpassingen bij dieren 
BS 6 Aanpassingen bij planten
Klas 4 Thema 2

Slide 3 - Tekstslide

Ecologie = het bestuderen van alle relaties 
tussen organismen en hun milieu.
Organismen = 
één enkel levend wezen.

Biotische factoren = invloeden afkomstig van de levende natuur.
Abiotische factoren = invloeden afkomstig van de levenloze natuur.
Levenloze natuur = natuur die nog nooit geleefd heeft.

Slide 4 - Tekstslide

Invloeden uit het milieu
Biotische factoren:
Roodborstje eet insecten, maar kan ook gegeten worden door roofvogels.

Abiotische factoren
Het leven van een roodborstje wordt beïnvloed door temperatuur, wind, regen, enz.

Slide 5 - Tekstslide

Bomen maken 
zelf eten en 
worden 
gegeten door luizen.
Luizen eten bomen en worden gegeten door de larve van het lieveheersbeestje.
Lieveheersbeestjes eten luizen en worden gegeten door vogels.
Vogels eten kleine insecten, zoals lieveheersbeestjes.

Slide 6 - Tekstslide

Planten (producenten) halen anorganische stoffen (koolstofdioxide en water) uit hun omgeving. Door fotosythese in de bladgroenkorrels worden koolstofdioxide en water omgezet in glucose en zuurstof. Alle organische stoffen waaruit planten en dieren bestaan worden uit glucose gemaakt.
Dieren (consumenten), bacteriën en schimmels (reducenten) hebben geen bladgroenkorrels. Zij kunnen geen fotosynthese hebben en dus ook geen glucose maken van koolstofdioxide en water. 

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Iedere voedselketen begint met een plant, een producent.
Daarna komen de consumenten, dus planteneters en daarna vleeseters.
Als laatste een roofdier die weinig of geen vijanden heeft.
Alleseters kunnen overal staan, want die eten planten en dieren.

Slide 9 - Tekstslide

Boommarter

Muis

Eik
Boommarter

Eekhoorn

Eik
Havik

Muis

Eik
Havik

Bonte Specht

Rups

Eik
Havik

Koolmees

Rups

Eik
Een voedselketen staat nooit alleen, 
er zijn altijd meer voedselketens 
in een gebied. Dit is een voedselweb.

Slide 10 - Tekstslide

Voedselweb

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Reducenten zijn bacteriën en schimmels. Ze breken de resten af die afvaleters achterlaten.

Afvaleters zijn kleine diertjes die (de resten van) dode planten en dieren opeten.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Wat bestuderen we bij ecologie?

Slide 16 - Open vraag

Biotische factoren zijn afkomstig van ...

Slide 17 - Open vraag

Voorbeelden van abiotische factoren zijn:

Slide 18 - Open vraag

Waar halen planten de anorganische stoffen uit?

Slide 19 - Open vraag

Waar vind fotosynthese plaats?

Slide 20 - Open vraag

Wat maakt een plant met fotosynthese?

Slide 21 - Open vraag

Waarom kunnen dieren, bacteriën en schimmels geen fotosynthese hebben?

Slide 22 - Open vraag

Waar begint iedere voedselketen en voedselweb mee?

Slide 23 - Open vraag

Wat doen reducenten?

Slide 24 - Open vraag

Wat zijn afvaleters?

Slide 25 - Open vraag

Ecologie
Bs 1 Eten en gegeten worden 
Bs 2 Piramiden 
Bs 3 De koolstofkringloop 
Bs 4 Populaties 
Bs 5 Aanpassingen bij dieren 
BS 6 Aanpassingen bij planten
Klas 4 Thema 2

Slide 26 - Tekstslide

Piramide van aantallen

Laat zien hoeveel organismen zijn er in iedere schakel zijn.

Piramidevorm 
hoeft niet, bv. 
bij één boom.
Piramide van biomassa

Laat zien hoeveel gewicht er in iedere schakel is.

Altijd de vorm van een piramide.

Biomassa = het gewicht van een organisme.

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Planten leggen de energie uit de zon vast in de energierijke organische stoffen. Het grootste deel van deze stoffen worden gebruikt voor groei, een deel wordt verbruikt bij de verbranding.
Een plant wordt gegeten door een planteneter, dus gaan de energierijke organische stoffen van de plant in de planteneter. De hoeveelheid energie is minder omdat de plant ook verbranding heeft gehad en niet alles verteerbaar. In iedere schakel in de voedselketen gaat er energie verloren, dus neemt de biomassa af.

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Leg in je eigen woorden het verschil uit tussen de piramide van aantallen en piramide van biomassa.

Slide 32 - Open vraag

Welke piramide heeft altijd een piramidevorm? Leg je antwoord uit.

Slide 33 - Open vraag

In welke schakel van de voedselketen komen meestal de meeste individuen voor?

Slide 34 - Open vraag

In een piramide van … kun je zien hoeveel individuen elke schakel van een voedselketen heeft.
A
aantallen
B
biomassa

Slide 35 - Quizvraag

Hoe wordt het totale gewicht van alle organische stoffen in een organisme genoemd?

Slide 36 - Open vraag

Welke schakel van een voedselketen heeft altijd de grootste biomassa?

Slide 37 - Open vraag

In welke schakel van een voedselketen wordt zonne-energie vastgelegd in energierijke organische stoffen?

Slide 38 - Open vraag

Kunnen consumenten van de
tweede orde lezen zonder planten?
Leg je antwoord uit.

Slide 39 - Open vraag

Er zijn ganzen die alleen in de winter in Nederland zijn. Ze vliegen in het voorjaar naar Siberië en het noorden van Scandinavië. Daar leven ze op grote vlakten en eten gras. Op de grond maken zij hun nesten waarin zij de eieren uitbroeden en de jongen verzorgen. De jongen zijn in het begin hulpeloos en veel jongen worden opgegeten door vossen en roofvogels. In hetzelfde gebied leven veel kleine knaagdieren, zoals lemmingen. Lemmingen eten gras. Ze worden in grote aantallen opgegeten door vossen en roofvogels.

Slide 40 - Tekstslide

Maak met de organismen van de
vorige dia een voedselweb op papier.
Upload de foto van je antwoord hier.

Slide 41 - Open vraag

In de jaren dat er veel lemmingen zijn, overleven veel jonge ganzen. Leg uit hoe dit komt. => De vossen en roofvogels eten dan meer/minder lemmingen en meer/minder jonge ganzen. Daardoor blijven meer/minder jonge ganzen in leven.

Slide 42 - Open vraag

Voor een veehouder is het belangrijk dat de weilanden veel gras opleveren. Dat gras is nodig om de koeien zo veel mogelijk melk en vlees te laten produceren. 
In een weiland wordt per vierkante meter in een jaar tijd 21 500 kJ energie vastgelegd in stoffen waaruit het gras bestaat. De koeien nemen hiervan 3050 kJ aan energie op. Andere planteneters, zoals slakken en insecten, nemen 3550 kJ aan energie op. 
De rest wordt opgenomen door reducenten als het gras sterft en vergaat.

Slide 43 - Tekstslide

Een deel van de wereldbevolking lijdt honger. Sommige mensen beweren dat er geen honger hoeft te worden geleden als iedereen minder vlees zou eten.
Leg dat uit.

Slide 44 - Open vraag

Ecologie
Bs 1 Eten en gegeten worden 
Bs 2 Piramiden 
Bs 3 De koolstofkringloop 
Bs 4 Populaties 
Bs 5 Aanpassingen bij dieren 
BS 6 Aanpassingen bij planten
Klas 4 Thema 2

Slide 45 - Tekstslide

Ecologie
Bs 1 Eten en gegeten worden 
Bs 2 Piramiden 
Bs 3 De koolstofkringloop 
Bs 4 Populaties 
Bs 5 Aanpassingen bij dieren 
BS 6 Aanpassingen bij planten
Klas 4 Thema 2

Slide 46 - Tekstslide

Ecologie
Bs 1 Eten en gegeten worden 
Bs 2 Piramiden 
Bs 3 De koolstofkringloop 
Bs 4 Populaties 
Bs 5 Aanpassingen bij dieren 
BS 6 Aanpassingen bij planten
Klas 4 Thema 2

Slide 47 - Tekstslide

Ecologie
Bs 1 Eten en gegeten worden 
Bs 2 Piramiden 
Bs 3 De koolstofkringloop 
Bs 4 Populaties 
Bs 5 Aanpassingen bij dieren 
BS 6 Aanpassingen bij planten
Klas 4 Thema 2

Slide 48 - Tekstslide