les 2 week 1 periode 1

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 4

Startopdracht klas 4B

Welkom allemaal!

Leg je spullen (etui, wisbordje, doekje, agenda) op de hoek van de tafel. Houd je lesboek nog dicht.

Verbeter de zinnen op het blad. Voeg leestekens (ook Hoofdletters) toe. Maak 1 t/m 20.

Als je klaar bent, dan lees je het 1e verhaal uit 3-Pak.

Kijk de startopdracht na

Draai nu het blad om.

Bij sommige komma's kun je ook een punt + hoofdletter plaatsen.

Wees eerlijk, wees kritisch!

Programma vandaag

• startopdracht nakijken
• huiswerk noteren
• Fictie lezen: 3PAK ivm Boekenweek voor Jongeren!
• Opdrachten Leestekens
• Starten met e-mail aan GoGoReizen
• Wisbordvragen werkwoordspelling

Huiswerk:

Pak je agenda erbij voor Donderdag 19 september

10.35 - 11.35 uur

M. Opdr. 1 t/m 4.2 (blz. 30-31)

L. Begrippen 1 t/m 7 (blz. 25) KO

LZ. Verhaal 1 is gelezen uit 3-Pak

Lezen in 3-Pak (2024)

Start met het lezen van het eerste verhaal.

Neem over in het schrift.

1. Leg uit wat de uitspraak van Andy Warhol betekent.

2. Wat is de relatie tussen Philip en zijn oude buurmeisje?

3. Hoe komt het dat Philip ineens populair is?

4. Wat vind je van Philip? Leg uit waarom je dit vindt.

Leestekens (blz. 30-31)

Lees eerst het groene kader op blz. 30 en start aan de opdrachten. Maak opdracht 1 t/m 4.2

Ben je klaar? Dan ga je verder met lezen in 3-Pak

Schrijven H1: Zakelijke e-mail

Schrijf op je wisbordje de antwoorden op onderstaande vragen:

• Naar wie of wat stuur je een zakelijke e-mail?
• Wat is het verschil tussen een zakelijke(formele) en informele e-mail?

• Waarom is zakelijk taalgebruik nodig?
  

Zelf aan de slag

Bekijk het filmpje. Maak, als je dat wilt, aantekeningen om later terug te laten komen in de e-mail.

Stuur de e-mail naar [e-mail]

Werkwoordspelling (KO - schema blz. 27)

Werkwoordspelling

werkwoordspelling

1. Hij bediend de gasten
2. Hij bedient de gasten

werkwoordspelling

1. Hij onthoud.
2. Hij onthoudt.

werkwoordspelling

1. hij bediend
2. hij bedient

werkwoordspelling

1. hij niestte toen hij peper in zijn neus kreeg
2. hij nieste toen hij peper in zijn neus kreeg
3. hij niesde toen hij peper in zijn neus kreeg
4. hij niesden toen hij peper in zijn neus kreeg

werkwoordspelling

1. Gisteren verhuisden we naar Groningen.
2. Gisteren verhuisten we naar Groningen.

Werkwoordspelling

1. Hoe oud word je moeder morgen?
2. Hoe oud wordt je moeder morgen?

werkwoordspelling tegenwoordige tijd werkwoordspelling

1. Hij zaagd het hout..
2. Hij zaagt het hout.
3. Hij zaagdt het hout.
4. Hij zaagt het houdt.

Werkwoordspelling

1. De oude man verstuurt de brief.
2. De oude man verstuurd de brief.

werkwoordspelling

1. Hij heeft de boel belazerd.
2. Hij heeft de boel belazert.

Werkwoordspelling

1. Zij heeft het huis geverft
2. Zij heeft het huis geverfd

werkwoordspelling

1. Het hout is opgebrandt.
2. Het hout is opgebrand.