LUISTERVAARDIGHEID TIENDA DE ROPA (1)

• Spaans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

La tienda de ropa

1. un ejercicio de escuchar
2. un ejercicio de escribir

00:10

Voor wie wil deze jongen wat kopen?

1. Zijn moeder
2. Zijn vriendin
3. Zijn tante
4. Zijn oma

00:19

Wat wil hij kopen?

1. zonnebril
2. vest of trui
3. trui of broek
4. jurk of t-shirt

00:39

Hij wil toch geen jurk kopen voor z'n vriendin. Waarom niet?

1. Te zomers
2. Hij ziet geen mooie
3. Geen goede kleuren
4. Te duur

01:03

camiseta con dibujos

camiseta de corazones

camiseta de flores

camiseta lisa

camiseta de rayas

01:13

Wie in de relatie is romantisch?

1. De jongen
2. Het meisje

01:31

Wie belt de jongen voor advies?

1. zijn broer
2. zijn moeder
3. zijn vader
4. zijn zus

01:48

¿Qué talla tiene la novia?

1. S (ese)
2. M (eme)
3. l (ele)
4. XL (equis ele)

Una persona famosa

1. Describa una persona famosa: 

-¿Quién es? (¿Por qué es famoso?)

-¿Qué lleva de ropa? 

-¿Cómo es? (física)

Beantwoord de vragen over de video

1. Welk kledingstuk zoekt de vrouw?
   
2. Wat is er niet goed aan de rode jurk?
   
3. Welke maat heeft ze?
   
4. Wat vraagt de vrouw over de zwarte schoenen?
   
5. Hoe betaalt de vrouw uiteindelijk?
   

00:30

¿Qué busca la mujer?

00:37

Ciento cuarenta y cinco euro..... (¿Cuánto cuesta el vestido?)

00:40

Pero este vestido es corto. Quiero un vestido ............

00:45

Qué significa: "Son más caros."

00:49

¿Qué talla tiene la mujer?

01:05

Talla cuarenta es grande. ¿Qué talla pide luego?

01:22

¿Cuánto cuestan los zapatos negros?
"sesenta euros"

¿Cómo se dice en español...?

1. ...dat je een rood t-shirt wilt kopen
2. ...wat je kledingmaat is
3. ...dat het t-shirt mooi vindt
4. ...hoe duur het is?
5. ...of ze de rok ook in het geel hebben? 
6. ...dat het goedkoop is

Inventa y practica un diálogo

Bedenk en voer in tweetallen een gesprekje uit. Verwerk daarin:

• iemand komt bij de kledingwinkel, begroeting
• klant geeft aan wat hij/zij zoekt
• verkoper haalt iets, klant wil het passen
• er is iets niet naar wens: maat/kleur/kledingstuk staat niet goed
• verkoper haalt alternatief; dit bevalt wel
• klant vraagt naar prijs; het kledingstuk is wat duur maar wordt gekocht

Maak gebruik van alle werkbladen en aantekeningen die je hebt!