In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Werkwoordspelling herhalen!
Welkom! Pak je Chromebook erbij
Slide 1 - Tekstslide
Aan het einde van de les...
Weet je welke onderdelen bij 'werkwoordspelling' horen.
Kun je verschillende werkwoorden herkennen.
Kun je de regels van werkwoordspelling zelf gebruiken.
Slide 2 - Tekstslide
We kennen drie soorten werkwoorden
1. Hele werkwoorden (heel ww)
2. Persoonsvorm (pv)
3. Voltooid deelwoord (vd)
Hoe kunnen we deze werkwoorden ook alweer vinden?
Slide 3 - Tekstslide
Het hele werkwoord
Je schrijft de vorm zoals hij ook in het boek staat.
Bijvoorbeeld: lopen, maken, fietsen, eten, gamen.
Slide 4 - Tekstslide
Wat is het hele werkwoord in deze zin?
Vandaag gaat Bas samen met zijn vriendin fietsen.
A
Gaat
B
Zijn
C
Samen
D
Fietsen
Slide 5 - Quizvraag
De persoonsvorm
De persoonsvorm kun je op twee manieren vinden:
1. Verander de zin van enkelvoud naar meervoud of andersom. Het werkwoord wat mee verandert is de persoonsvorm.
2. Verander de zin van tegenwoordige tijd naar verleden tijd of andersom, het werkwoord wat verandert is de persoonsvorm.
Slide 6 - Tekstslide
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Gisteren ging Tara naar de bioscoop.
Slide 7 - Open vraag
Het voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord is een vorm die je kunt zetten achter: Hij heeft..., Hij is... of er wordt...
Slide 8 - Tekstslide
Wat is het voltooid deelwoord in de zin?
Zij heeft gisteren hard gefietst.
A
Heeft
B
Gisteren
C
Gefietst
D
Zij
Slide 9 - Quizvraag
Persoonsvorm t. t.
We gaan wat dieper in op werkwoorden op -d. Er zijn twee problemen:
1. Je hoort een -t, maar je schrijft een -d. Ik red.
2. De -d blijft altijd staan, ook als er een -t achter komt! Hij redt.
Gebruik het werkwoord 'lopen' of 'helpen'
Slide 10 - Tekstslide
Staat het dikgedrukte woord goed gespeld?
Hij brandt zijn vingers aan de hete pan.
A
Ja
B
Nee
Slide 11 - Quizvraag
Persoonsvorm v. t.
Ik-vorm + te(n) of ik-vorm + de(n)
Praten: hij praatte
Verbranden: het verbrandde
Leiden: zij leidde
In de verleden tijd kan een werkwoord nooit eindigen op -dt.
Slide 12 - Tekstslide
Wij sportten gisteren tot onze benen pijn deden.
Goed
Fout
Gisteren verbrande ik mijn vingers
Haar moeder groette iedereen vriendelijk
De kat schude zijn vacht uit na de regen.
Slide 13 - Sleepvraag
Het voltooid deelwoord
Soms is het lastig om te horen of de -de of -te moet gebruiken, gebruik dan het trucje van 't kofschip.
Let op: kijk wel naar de laatste letter van de stam en NIET naar de ik-vorm.
- Staat de laatste letter in 't kofschip? T
- Staat de laatste letter niet in 't kofschip? Nee = d
Slide 14 - Tekstslide
Vervoeg het voltooid deelwoord.
(Leven) Hij heeft lang ...
A
Geleeft
B
Geleefd
C
Geleefdt
D
Geleefde
Slide 15 - Quizvraag
Vervoeg het voltooid deelwoord goed.
(Vrezen) Zij was erg bang, ze heeft ...
A
Gevreesd
B
Gevreest
C
Gevreesdt
D
Gevreesdet
Slide 16 - Quizvraag
Bijvoeglijk gebruikt vd
De algemene regel voor bijvoeglijke naamwoorden is: schrijf de vorm zo kort mogelijk. Dat geldt ook voor de werkwoorden die bijvoeglijk gebruikt zijn. De grote hond.
Maar als er een -e achter komt, verdubbelt de -d of -t, anders klopt de uitspraak niet meer. De gewitte muur.
Slide 17 - Tekstslide
Zijn gescheurde jas lag op de grond.
Goed
Fout
Haar gekniptte haren golven om haar schouders.
De verstopte afvoer zorgde voor problemen.
De vergeetten afspraak moest verzet worden.
Slide 18 - Sleepvraag
Zelf aan de slag
Ga naar de Plot en open de app werkwoordspellen. Oefen met de onderdelen die je nog lastig vindt.