La familia

la familia
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

la familia

Slide 1 - Tekstslide


  1. Pak je schrift, je etui en je laptop.
  2. Ga rustig op je plek zitten.
  3. Hou je laptop dicht.
  4. Wees stil. De les is begonnen.

Slide 2 - Tekstslide

Pero antes de nada...

 maar allereerst...

Slide 3 - Tekstslide

¡silencio, por favor!

Slide 4 - Tekstslide

El programa de hoy 
  • 5 min - Bienvenidos
  • 5 min - terugblik
  • 15 min - Vraagwoorden
  • 15 min -  Leer 
  • 20 min - el aspecto físico 
  • 10 min - ¡ A trabajar!

Slide 5 - Tekstslide

Terugblik
¿Qué aprendieron?
¿Qué hicimos la clase anterior?

Slide 6 - Tekstslide

Vraagwoorden
Welke vraagwoorden ken je?

Slide 7 - Tekstslide

Vraagwoorden
Vraagwoord
Betekenis
¿Cómo?
¿Cuál(es)?
¿Cuándo?
¿Cuánto/a/os/as?
¿Dónde?
¿Qué? + ¿Quién(es)?
timer
5:00

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Vraagwoorden
wie?
¿quién? / ¿quiénes?
wat?
¿qué?
waar?
¿dónde?
waar vandaan?
¿de dónde?
hoe?
¿cómo?
wanneer? 
¿cuándo?

waarom?

Welke?
¿por qué?

Vraagwoorden

Slide 10 - Tekstslide

Vraagwoorden
Vraagwoord
Betekenis
¿Cómo?
Hoe?
¿Cuál(es)?
Welke?
¿Cuándo?
Wanneer?
¿Cuánto/a/os/as?
Hoeveel?
¿Dónde?
Waar?
¿Qué? + ¿Quién(es)?
Wat/ wie
timer
5:00

Slide 11 - Tekstslide

¡A trabajar!
¿Qué? los interrogativos 
 ¿Cómo? individual 
¿Tiempo? 5 minutos
¿Meta? practicar con los interrogativos 

timer
5:00

Slide 12 - Tekstslide

Vamos a corregir 
1. ___ se llama tu madre? – Mi madre se llama Ana.
2. ___ hermanos tienes? – Tengo dos hermanos.
3. ___ vive tu abuelo? – Vive en Madrid.
4. ___ es tu padre? – Es alto y tiene el pelo negro.
5. ___ es tu tía favorita? – Mi tía Sofía.
6. ___ no está tu primo en la fiesta? – Porque está enfermo.
7. ___ es tu cumpleaños? – Es el 12 de mayo.
8. ___ son tus abuelos? – Mis abuelos son Pedro y Carmen.
Succescriteria: Ik heb minimaal 6 vraagwoorden goed ingevuld 

Slide 13 - Tekstslide

¡A trabajar!
¿Qué? Mi familia
 ¿Cómo? individual 
¿Tiempo? 10 minutos 
¿Meta? practicar con la comprensión de lectura 

timer
10:00

Slide 14 - Tekstslide

Las respuestas son... 
succescriteria: Ik heb 6 van de 10 vragen goed gemaakt. 

Slide 15 - Tekstslide

El físico de las personas

descripción física

Slide 16 - Tekstslide

Ser

Slide 17 - Tekstslide

Tener
Llevar

Slide 18 - Tekstslide

yo
él / ella / usted
nosotros/as
vosotros/as
ellos/as / ustedes
soy
eres
es
somos
sois
son
tengo
tienes
tiene
tenemos
tenéis
tienen
llevo
llevas
lleva
llevamos
lleváis
llevan
SER
TENER
LLEVAR
zijn
hebben
dragen
un poco / algo = een beetje / iets
bastante = tamelijk / best
muy = heel

Slide 19 - Tekstslide

voorbeeld hij = el / zij =ella
Mi abuelo se llama....
Mi abuelo tiene.... años
Mi abuelo es bajo y delgado
Mi abuelo tiene el pelo castaño 
Mi abuelo lleva unos pantalones y unas gafas 
mi abuelo le gusta hacer deporte y el fútbol
mi abuelo vive en Amsterdam

Slide 20 - Tekstslide

Hoe zeg je:
Ik ben lang
A
soy delgado/-a
B
soy gordo/-a
C
soy alto/-a
D
soy bajo/-a

Slide 21 - Quizvraag

Welke klopt?
Ik heb groene ogen
A
tengo ojos verdes
B
tengo ojos verde
C
tengo los ojos verde
D
tengo los ojos verdes

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de Nederlandse vertaling voor 'la familia'?
A
Het gezin
B
De school
C
De vrienden
D
Het huis

Slide 23 - Quizvraag

Hoe zeg je 'moeder' in het Spaans?
A
hermano
B
padre
C
hermana
D
madre

Slide 24 - Quizvraag

Wat betekent 'tia' in het Nederlands?
A
Tante
B
Oom
C
Neef
D
Nicht

Slide 25 - Quizvraag

Wat betekent 'primo' in het Nederlands?
A
Nicht
B
Oom
C
Tante
D
Neef

Slide 26 - Quizvraag

Wat betekent 'abuelo' in het Nederlands?
A
Tante
B
Opa
C
Oom
D
Oma

Slide 27 - Quizvraag

Wat betekent 'hermano' in het Nederlands?
A
Moeder
B
Vader
C
Zus
D
Broer

Slide 28 - Quizvraag

Wat betekent 'hermana' in het Nederlands?
A
Broer
B
Vriend
C
Tante
D
Zus

Slide 29 - Quizvraag

Wat betekent 'guapo' in het Nederlands?
A
Kort
B
Lelijk
C
Dik
D
Knap

Slide 30 - Quizvraag

Wat betekent 'bajo' in het Nederlands?
A
Dun
B
Mooi
C
Lang
D
Kort

Slide 31 - Quizvraag

Wat betekent 'feo' in het Nederlands?
A
Lelijk
B
Lang
C
Dik
D
Mooi

Slide 32 - Quizvraag

Wat betekent 'gordo' in het Nederlands?
A
Kort
B
Dik
C
Lelijk
D
Lang

Slide 33 - Quizvraag

Descripción física

Describe esta persona -->


Es un chico (klein)_________

Lleva (bril)____________

Tiene los ojos (blauw)______

Tiene el pelo (bruin)______



Mitchel 

Slide 34 - Tekstslide

¿Cómo son?
Escucha y escribe la letra del dibujo y el nombre correcto. (1 – 5)
Schrijf het op in je schrift.

Slide 35 - Tekstslide

Soluciones
1) Paco, b
2) Arturo, c
3) Angelina, e
4) Mariela, d
5) Sergio, a

Slide 36 - Tekstslide

quizlet live

Slide 37 - Tekstslide

Los objetivos
Aan het einde van de les
succescriteria
Wat ik nog kan doen is.. 
Kan ik de vraagwoorden in het Spaans herkennen en invullen
Ik heb minimaal 6 vraagwoorden goed ingevuld 
Blik ik terug op de woordenschat omtrent 'familie' in het Spaans
Ik kan tijdens de quiz kan tenminste 4 woorden herkennen 
Kan ik vragen over een Spaanse tekst beantwoorden
Ik heb 6 van de 10 vragen goed gemaakt. 
weet ik enkele nieuwe woorden in het Spaans
Ik heb tenminste 4 nieuwe woorden geleerd vandaag 

Slide 38 - Tekstslide