engels

engels
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransBasisschoolGroep 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

engels

Slide 1 - Tekstslide

hoe zeg je GIRL in het Nederlands
A
vrouw
B
jongen
C
man
D
meisje

Slide 2 - Quizvraag

hoe zeg je BOY in het Nederlands
A
vrouw
B
jongen
C
man
D
meisje

Slide 3 - Quizvraag

hoe zeg je WOMAN in het Nederlands
A
vrouw
B
jongen
C
man
D
meisje

Slide 4 - Quizvraag

hoe zeg je MAN in het Nederlands
A
vrouw
B
jongen
C
man
D
meisje

Slide 5 - Quizvraag

hoe zeg je PAPA in het Engels
A
child
B
mum
C
friend
D
dad

Slide 6 - Quizvraag

hoe zeg je VRIEND in het Engels
A
child
B
mum
C
friend
D
dad

Slide 7 - Quizvraag

hoe zeg je KIND in het Engels
A
child
B
mum
C
friend
D
dad

Slide 8 - Quizvraag

hoe zeg je MAMA in het Engels
A
child
B
mum
C
friend
D
dad

Slide 9 - Quizvraag

The Netherlands
France
Germany
Turkey
Turkije
Frankrijk
Duitsland
Nederland 

Slide 10 - Sleepvraag

Hoe zeg je in het Nederlands:
letter

Slide 11 - Open vraag

Hoe zeg je in het Nederlands:
money

Slide 12 - Open vraag

Hoe zeg je in het Nederlands:
name

Slide 13 - Open vraag

Hoe zeg je in het Nederlands:
teacher

Slide 14 - Open vraag

Hoe zeg je in het Nederlands:
year

Slide 15 - Open vraag

Hoe zeg je in het Nederlands:
street

Slide 16 - Open vraag

Hoe zeg je in het Nederlands:
country

Slide 17 - Open vraag

Hoe zeg je in het Nederlands:
city

Slide 18 - Open vraag

Hoe zeg je in het Nederlands:
world

Slide 19 - Open vraag

Hoe zeg je in het Nederlands:
to live

Slide 20 - Open vraag

Hoe zeg je in het Nederlands:
to count

Slide 21 - Open vraag

four
twelve
six
seventeen
nineteen

Slide 22 - Sleepvraag

thirteen
eigtheen
ten
fourteen
twenty

Slide 23 - Sleepvraag

wat betekent:
I'm so tired
A
Ik ben zo moe.
B
Ik kan niet slapen

Slide 24 - Quizvraag

wat betekent:
What is your name?
A
Hoeveel jaar ben jij?
B
Hoe heet jij?

Slide 25 - Quizvraag

wat betekent:
How old are you?
A
Hoeveel jaar ben jij?
B
Hoe heet jij?

Slide 26 - Quizvraag

wat betekent:
But I can't sleep.
A
Maar ik tel.
B
Maar ik kan niet slapen.

Slide 27 - Quizvraag

wat betekent:
I am counting
A
Ik tel.
B
Ik ben moe.

Slide 28 - Quizvraag

wat betekent:
That is why I'm counting sheep.
A
Daarom tel ik schapen.
B
Ik kan niet slapen.

Slide 29 - Quizvraag

Wat betekent:
I am eight years old.

Slide 30 - Open vraag

Wat betekent:
How old are you?

Slide 31 - Open vraag