Wiederholung regelmatige werkwoorden

Wiederholung
regelmatige werkwoorden
(schwache Verben)
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Wiederholung
regelmatige werkwoorden
(schwache Verben)

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een zwak werkwoord?

  • Wanneer je het werkwoord in de verleden tijd zet is er geen klinkerverandering
  • Nederlandse zwakke werkwoorden zijn vrijwel altijd ook in het Duits zwak

Slide 2 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden
  • ...zijn regelmatig

  • ...worden volgens een vast schema vervoegd

  • Er bestaat ook een handig ezelsbruggetje voor. 

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Ezelsbruggetje





Achter de stam van het werkwoord komen de uitgangen:

  • (FE)    E - ST - T - EN - T - EN

 

Slide 5 - Tekstslide

Hoe krijg je de stam?
In het Duits krijg je de stam door
van het hele werkwoord.......

  • de -en of -n (als er geen 'e' voor staat) weg te laten


Voorbeelden:
machen > mach;  spielen > spiel;  radeln > radel

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld: machen (doen, maken)
(ik)
(hij)
(hij/zij/het)      (wij)
(jullie) 
(zij/u)   
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
mach e              
mach st 
mach
mach en
mach t
mach en

Slide 7 - Tekstslide

Hoe ziet het voltooid deelwoord eruit?
In het Nederlands is dit bij de zwakke werkwoorden vaak ge-/be- ervoor en -t/-d erachter.

In het Duits is dit
  • ge- + stam + -t

Bijv: machen > gemacht;  spielen > gespielt.

Slide 8 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden NR. 2

Slide 9 - Tekstslide

0

Slide 10 - Video

Bijzonderheden
Stam eindigt op -d of -t  òf
stam eindigt op -m of -n na medeklinker:

du, er/sie/es, ihr    >    krijgen een extra 'e'

(dan is het makkelijker uit te spreken)

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeelden
reden (= praten)  >



atmen (= ademen) >      
du red est
er red et / sie red e
ihr red er  

du atm est                                 er atm et / sie atm e
ihr atm et

Slide 12 - Tekstslide

Dus:
Als de stam op een 's'-klank eindigt   (bijv. s, ss, ß, z):

  • dan komt er bij du alleen een 't' achter de stam

(Anders zou je twee keer een 's' hebben staan en dat had je waarschijnlijk automatisch al weggelaten, toch?)

Beispiel: ich salze das Essen, du salz-t das Essen (niet: du salz-st!!)

Slide 13 - Tekstslide

Vertaal 'hij speelt'

spielen (= spelen)
A
er spielt
B
er spielst
C
du spielst
D
du spielt

Slide 14 - Quizvraag

Vertaal 'jullie kopen'

kaufen (= kopen)
A
ihr kauft
B
sie kauft
C
er kauft
D
du kauft

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van 'kaufen'?
A
gekaufen
B
gekauft
C
gekauftet
D
gekaufd

Slide 16 - Quizvraag

du (lachen).
A
lache
B
lachst
C
lachest
D
lacht

Slide 17 - Quizvraag

ich (spielen)
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
gespielt

Slide 18 - Quizvraag


Ich (hören) gerne Musik.
A
hort
B
höre
C
horst
D
horen

Slide 19 - Quizvraag


Du (besuchen) die Oma.
A
besucht
B
besuchst
C
besuchen
D
besuche

Slide 20 - Quizvraag

Ich ______ in Tilburg.
A
wohnen
B
wohnst
C
wohne
D
wohnt

Slide 21 - Quizvraag

Wo ________ du?
A
wohnen
B
wohnst
C
wohne
D
wohnt

Slide 22 - Quizvraag

zwemmen = schwimmen
jij zwemt = du ______________
A
schwimme
B
schwimmst
C
schwimmt
D
schwimmen

Slide 23 - Quizvraag

schrijven = schreiben
hij schrijft = er ______________
A
schreiben
B
schreibst
C
schreibt
D
schreibe

Slide 24 - Quizvraag

vertaal 'hij speelt'
spielen (= spelen)
A
er spielt
B
er spielst
C
du spielst
D
du spielt

Slide 25 - Quizvraag

Vertaal:
jullie kopen
kaufen (= kopen)
A
ihr kauft
B
sie kauft
C
er kauft
D
du kauft

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van 'kaufen'?
A
gekaufen
B
gekauft
C
gekauftet
D
gekaufd

Slide 27 - Quizvraag

spelen = spielen
Sie(ev)__________ gerne Fußball.

Slide 28 - Open vraag

houden van = lieben
Ich __________ dich!

Slide 29 - Open vraag

maken = machen
Wir __________ gern Musik!

Slide 30 - Open vraag

ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
e
st
t

en
t
en
Stam op groepje medeklinkers : het probleem
regn
regn
regn

regn
regn
regn
stam: -en eraf
regnen -> regn
öffnen -> öffn
atmen -> atm
zeichnen -> zeichn


uitleg

Slide 31 - Tekstslide

ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
e
st
t

en
t
en
Stam op groepje medeklinkers : het probleem

öffn
atm


zeichn

stam: -en eraf
regnen -> regn
öffnen -> öffn
atmen -> atm
zeichnen -> zeichn


uitleg

Slide 32 - Tekstslide

ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
e
st
t

en
t
en
Stam op groepje medeklinkers: de oplossing

öffn
regn


atm


e
e


e

stam: -en eraf
regnen -> regn
öffnen -> öffn
atmen -> atm
zeichnen -> zeichn


uitleg

Slide 33 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden- scrol naar beneden en maak de onderdelen "wohnen"en "reisen" van de regelmatige werkwoorden (volgende slide)

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Link

Vertaal 'jij rekent'

rechnen (= rekenen)
A
du rechnst
B
du rechnest
C
er rechnt
D
er rechnet

Slide 36 - Quizvraag

Vertaal 'jullie borstelen'

bürsten (= borstelen)
A
ihr bürst
B
ihr bürstet
C
ihr bürtet
D
ihr bürsten

Slide 37 - Quizvraag

Vertaal 'jij heet Thom'

heißen (= heten)
A
er heißt Thom
B
du heißst Thom
C
du heißt Thom
D
er heißst Thom

Slide 38 - Quizvraag

Vertaal 'jij danst'

tanzen (= dansen)
A
du tanzest
B
du tanzst
C
du tanzt

Slide 39 - Quizvraag

Slide 40 - Link

Slide 41 - Link

Slide 42 - Link

machen
Warum ... er das?
A
machen
B
macht
C
mache
D
machst

Slide 43 - Quizvraag

lieben
... du deine Freundin?
A
liebe
B
lieben
C
liebt
D
liebst

Slide 44 - Quizvraag

heißen
Ihr ... Sandra und Felix.
A
heißen
B
heißt
C
heißst
D
heiße

Slide 45 - Quizvraag

lieben
Warum ... er Fußball so sehr?
A
liebt
B
liebe
C
lieben
D
liebst

Slide 46 - Quizvraag

wohnen
Am besten ... man (=men) in Australien.
A
wohnen
B
wohne
C
wohnst
D
wohnt

Slide 47 - Quizvraag

machen
Peter, ... du das Fenster zu?

Slide 48 - Open vraag

wohnen
... du nicht bei mehr bei deinen Eltern?

Slide 49 - Open vraag

reisen
Wir ... nächstes Jahr nach Japan.

Slide 50 - Open vraag

schicken
Tina ... ihrer Familie eine Karte.

Slide 51 - Open vraag

heißen
Er ... doch Tim?

Slide 52 - Open vraag

maken:
trabitour online: 
TC 1: 
Kapitel 2 training: Aufgabe 1,2,3
Kapitel 2 challenge: Aufgabe 1,2,3

Kapitel 3 training: Aufgabe 3
Kapitel 3 challenge: Aufgabe 2

Slide 53 - Tekstslide