Les 6: trema, accent, koppelteken

Les 6: lettertekens
Trema, accent, koppelteken
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Les 6: lettertekens
Trema, accent, koppelteken

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Trema
Woord met puntjes erop. 
- ruïne en poëzie. 
- beïnvloeden, kanoën. 

Slide 4 - Tekstslide

Welke optie is goed geschreven?
A
oliën
B
olién
C
olieen

Slide 5 - Quizvraag

Welke optie is goed geschreven?
A
gënant
B
génant
C
gênant

Slide 6 - Quizvraag

Welke trema mist het woord egoisme?
A
egoïsme
B
ëgoïsme
C
égoisme
D
egöisme

Slide 7 - Quizvraag

Welke trema mist het woord vacuum?
A
vacüum
B
vacüüm
C
vacuüm
D
vàcuum

Slide 8 - Quizvraag

Welke trema mist het woord smeuig?
A
smeuïg
B
smeuïig
C
sméuig
D
smeüïg

Slide 9 - Quizvraag

Welke accent mist het woord carriere?
A
carrierë
B
carrière
C
cärriere
D
carrierè

Slide 10 - Quizvraag

Trema?
financieel
A
ja
B
nee

Slide 11 - Quizvraag

Trema?
industriele
A
ja
B
nee

Slide 12 - Quizvraag

Hoe schrijf je: geinteresseerd
A
geinteresseerd
B
geïntereseerd
C
ge-interesseerd
D
geïnteresseerd

Slide 13 - Quizvraag

Koppelteken
Gebruik je:

Als de samenstelling anders verkeerd wordt uitgesproken

AUTO-ONDERDELEN
MEE-ETEN
RADIO-OMROEP

Slide 14 - Tekstslide

Koppelteken
Gebruik je:

In aardrijkskundige aanduidingen

Zuid-Spanje
Noord-Hollandse

Slide 15 - Tekstslide

Koppelteken
Gebruik je:

Voor of na een hoofdletter

T-shirt
B-merk
Henk-Jan

Slide 16 - Tekstslide

Koppelteken
Gebruik je:

Na een cijfer, afkorting of symbool

50-jarige
EU-land
%-teken

Slide 17 - Tekstslide

Hoe schrijf je: verkoop medewerker
A
verkoop-medewerker
B
verkoop medewerker
C
verkoopmedewerker

Slide 18 - Quizvraag

Hoe schrijf je: gegrilde kippen bouten
A
gegrilde kippenbouten
B
gegrildekippenbouten
C
gegrilde kippen bouten

Slide 19 - Quizvraag

Opdrachten maken en samen bespreken



1. Maak opdr. 371 
2. maak zinnen van minimaal 8 woorden met de woorden uit opdracht 371. 


Slide 20 - Tekstslide