In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Hoofdzaken en bijzaken
Slide 1 - Tekstslide
Hoofdzaken en bijzaken
Slide 2 - Tekstslide
Hoofdzaken en bijzaken
Hoofdzaken
De belangrijkste informatie. Je kunt hoofdzaken vinden in kernzinnen. Hoofdzaken zet je in je samenvatting.
Bijzaken
Dit zijn bijvoorbeeld voorbeelden bij de kernzin. Kan ook gaan om uitleg. Dit zet je niet in je samenvatting.
Slide 3 - Tekstslide
hoofdzaken en bijzaken
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Video
Slide 6 - Video
Slide 7 - Video
Leesstrategiën
de hoofgedachte
signaalwoorden & leestekens
Slide 8 - Tekstslide
Hoofdzaken
Bijzaken
Conclusie
Hoofdgedachte
Onderwerp
Extra uitleg
Voorbeelden
herhaling
Slide 9 - Sleepvraag
Slot
Kern
Inleiding
Hoofdgedachte
Tussenkopjes
Conclusie
Alinea's
Samenvatting
Onderwerp
Slide 10 - Sleepvraag
Niet waar
Waar
De hoofdgedachte geeft antwoord op de hoofdvraag.
Hoofdgedachte en tekstonderwerp hebben altijd met elkaar te maken.
De hoofdgedachte staat altijd in de inleiding.
In een hoofdgedachte staan soms bijzaken.
Slide 11 - Sleepvraag
Niet waar
Waar
De hoofdgedachte vertelt in één zin waar de tekst over gaat.
Hoofdgedachte en onderwerp hebben altijd met elkaar te maken.
De hoofdgedachte staat altijd in de inleiding.
In een hoofdgedachte staan soms voorbeelden.
Slide 12 - Sleepvraag
De hoofdgedachte geeft vaak aanwijzingen over het tekstdoel:
De hoofdgedachte is een constatering
De hoofdgedachte is een mening
Overtuigen
informeren
Slide 13 - Sleepvraag
De inleiding
Het middenstuk
Het slot
De lezer nieuwsgierig maken
Een toekomst-verwachting
Structuren-de zinnen
Samen-vatting
Opbouw van de tekst
Alinea-verbanden
Slide 14 - Sleepvraag
Tekstgeraamte
Zinnen en alinea's
personen en dingen
Met signaalwoorden kun je verbanden leggen tussen:
Met verwijswoorden kun je verwijzen naar:
Als je van een tekst alleen de afbeeldingen, titel en tussenkopjes, de bron etc. ziet, wat ligt er dan voor je?
Slide 15 - Sleepvraag
Verbanden tussen alinea’s onderling, tussen zinnen onderling en soms zelfs binnen zinnen herken je vaak aan signaalwoorden. Sleep de signaalwoorden naar het bijbehorende verband.
Opsommend
Tegen-
stellend
Oorzakelijk
Chronologisch
Vergelijkend
Samen-
vattend
Concluderend
zoals,
beter dan
eerst,
dan,
voordat
dus,
daarom,
kortom
bovendien,
ook,
daarnaast
weliswaar,
kortom,
ofschoon
doordat,
waardoor,
het gevolg is
toch,
daarentegen,
maar
Slide 16 - Sleepvraag
Woorden, zinnen of alinea´s die een verband hebben en in een bepaalde volgorde gezegd of geschreven worden
een woord dat het tegenovergestelde van een ander woord betekent
De volgorde waarin gebeurtenissen plaatsvinden
Opsomming
Tegenstelling
Tijdsvolgorde
Slide 17 - Sleepvraag
Signaalwoord
tijd
Signaalwoord
conclusie
Signaalwoord doel-middel
Intussen
Daarmee
Dus
Daarna
Tijdens
Daartoe
Met de bedoeling
Vandaar
Slide 18 - Sleepvraag
Signaalwoord
Geen signaalwoord
ook
aan
word
zo
door
slecht
Slide 19 - Sleepvraag
Wat is een signaalwoord
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen leggen
B
Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
C
Woorden die iets zeggen over het zelfstandignaamwoord
D
Woorden die extra informatie geven
Slide 20 - Quizvraag
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
daarnaast
C
echter
D
zo
Slide 21 - Quizvraag
Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'tijd'?
A
eerst
B
ten slotte
C
daarna
D
denk aan
Slide 22 - Quizvraag
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
A
toch
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan
Slide 23 - Quizvraag
Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'opsomming'?
A
en
B
ook
C
daarna
Slide 24 - Quizvraag
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor opsomming?