2 kader - Over taal: herhaling blok 1 t/m 4

2 kader - Over taal


Herhaling blok 1 t/m 4
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

2 kader - Over taal


Herhaling blok 1 t/m 4

Slide 1 - Tekstslide

Blok 1: een synoniem =
A
een ander woord met dezelfde betekenis
B
een woord met meerdere betekenissen
C
een woord die hetzelfde klinkt, maar je anders schrijft

Slide 2 - Quizvraag

Blok 1:
Wat is het synoniem van: vies?
A
schoon
B
smerig
C
lelijk

Slide 3 - Quizvraag

Blok 1:
Wat is het synoniem van: stijgen?
A
omhoog gaan
B
naar beneden gaan
C
dalen

Slide 4 - Quizvraag

Blok 2: Samenstelling
Een samenstelling = een woord dat uit 2 of meer woorden bestaat. 

Slide 5 - Tekstslide

gletsjerrivier =
A
een samenstelling
B
geen samenstelling

Slide 6 - Quizvraag

kleurpotlood =
A
een samenstelling
B
geen samenstelling

Slide 7 - Quizvraag

eerlijk =
A
een samenstelling
B
geen samenstelling

Slide 8 - Quizvraag

fantastisch =
A
een samenstelling
B
geen samenstelling

Slide 9 - Quizvraag

sporttas =
A
een samenstelling
B
geen samenstelling

Slide 10 - Quizvraag

Quizlet
Je krijgt nu 15 minuten om de woorden  van blok 3+4 te oefenen. 
  • In Teams staat de link naar de woordenlijst.
  • Gebruik eerst de leermanier 'leren'
  • Gebruik daarna de leermanier 'combineren' 

Slide 11 - Tekstslide

1. Wat is de betekenis van: gezamenlijk?
A
tegenstrijdig
B
moeilijk
C
samen

Slide 12 - Quizvraag

2. Wat is de betekenis van:
het resultaat?
A
hoe het is geworden
B
de plek waar de problemen zitten
C
de mening

Slide 13 - Quizvraag

3. Wat is de betekenis van:
diverse?
A
mooie
B
gekleurde
C
oude
D
verschillende

Slide 14 - Quizvraag

4. Wat is de betekenis van:
ontkennen?
A
zeggen dat het waar is
B
iemand niet willen leren kennen
C
zeggen dat iets niet waar is

Slide 15 - Quizvraag

5. Wat is de betekenis van:
favoriete?
A
vervelendste
B
leukste
C
moeilijkste
D
schattigste

Slide 16 - Quizvraag

6. Wat is de betekenis van:
doorhebben?
A
snappen
B
iets kapot maken

Slide 17 - Quizvraag

7. Wat is de betekenis van:
beïnvloeden?
A
onder controle hebben
B
beslissen wanneer je wat doet
C
iets krijgen
D
proberen te veranderen

Slide 18 - Quizvraag

8. Wat is de betekenis van:
het standpunt?
A
een emotie
B
iets wat iemand zegt
C
een gedachte
D
de mening

Slide 19 - Quizvraag

9. Wat is de betekenis van:
tegenstrijdig?
A
niet kloppend
B
toch
C
niet aardig
D
voorlopig

Slide 20 - Quizvraag

10. Wat is de betekenis van:
dapper?
A
blij
B
moedig
C
angstig
D
boos

Slide 21 - Quizvraag