Lezen: verkennend en globaal, tekstdoel/soort, tekststructuur

1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Wat hoort NIET bij verkennend lezen?
A
Kijken naar de plaatjes
B
Titel lezen
C
Bron bekijken
D
Signaalwoorden onderstrepen.

Slide 9 - Quizvraag

Wanneer lees je verkennend?
A
Tijdens het intensief lezen van de tekst
B
Voordat je de tekst helemaal gaat lezen
C
Nadat je de tekst helemaal hebt gelezen

Slide 10 - Quizvraag

Je bekijkt de titel, de deeltitels, de illustraties en de onderschriften. Je leest de inleiding en het slot.

Welke manier van lezen is dat?
A
verkennend lezen
B
nauwkeurig lezen
C
zoekend lezen

Slide 11 - Quizvraag

Welke dingen kon je te weten komen bij verkennend lezen?
A
Tekstdoel, tekstsoort, onderwerp.
B
Inhoud van de tekst.
C
Onderwerp en tekstsoort.
D
Tekstdoel, tekstsoort en de inhoud van de tekst.

Slide 12 - Quizvraag

Waarom is het handig om het stappenplan Verkennend lezen te gebruiken?
verkennend lezen
A
Je kunt snel een tekst leren kennen
B
Je weet dan precies wat er in de tekst staat
C
Je kunt dan zien of je de tekst verder wilt lezen

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

Wat zijn voorbeelden van tekstdoelen?
A
artikel, tijdschrift, krant
B
informeren, amuseren, activeren, overtuigen
C
informerende tekst, activerende tekst, amuserende tekst

Slide 15 - Quizvraag

Tekstdoel?
A
informeren
B
instrueren
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het tekstdoel van een schoolboek
A
amuseren
B
instrueren
C
informeren
D
overtuigen

Slide 17 - Quizvraag

Welk tekstdoel(en) heeft een
pamflet van een politieke partij?
A
Overtuigen
B
Instrueren
C
Informeren

Slide 18 - Quizvraag

Het tekstdoel van een roman is:
A
Activeren
B
Overtuigen
C
Informeren
D
Amuseren

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Wat is het onderwerp van een tekst?
A
de titel
B
de inleiding
C
de kernzin
D
dat waar de tekst over gaat in, zo mogelijk één woord

Slide 22 - Quizvraag

Wat bedoelen we met
het onderwerp van een tekst?

Slide 23 - Open vraag

Wat is het verschil tussen een onderwerp
en een deelonderwerp?
A
Er is geen verschil.
B
Een onderwerp gaat over de hele tekst. Een deelonderwerp is het onderwerp van een alinea
C
Een deelonderwerp gaat over de hele tekst. Een onderwerp is het onderwerp van een alinea

Slide 24 - Quizvraag

Globaal lezen
Verkennend lezen
Ik wil weten wat het onderwerp van de tekst is.
Ik ben op zoek naar het tekstdoel
Ik wil de tekstsoort weten
Waar gaat de tekst in grote lijnen over?

Slide 25 - Sleepvraag

Slide 26 - Tekstslide



Feit of mening?

A
mening
B
feit

Slide 27 - Quizvraag

Feit of mening?

Smaken verschillen.
A
Mening
B
Feit

Slide 28 - Quizvraag

Dit gebeurt vooral in gebiedende wijs
A
instrueren
B
informeren
C
amuseren
D
activeren

Slide 29 - Quizvraag

Welke werkwoordsvorm is een gebiedende wijs?
A
maken
B
maakt
C
maak
D
maakte

Slide 30 - Quizvraag

Als je een instructie schrijft, gebruik je vaak de gebiedende wijs.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 31 - Quizvraag

Feit, mening of argument?

Verkoudheid is vaak het gevolg
van een verminderde weerstand.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 32 - Quizvraag

Feit, mening of argument?

......, omdat uit onderzoek blijkt dat roken slecht is voor je gezondheid.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Tekststructuur van een betoog:
A
voor- en nadelen
B
standpunt-argument
C
beschrijving
D
verklaring

Slide 36 - Quizvraag

Welke tekststructuur eindigt
met de beste oplossing?
A
Voor- en nadelen
B
Probleem-oplossingsstructuur
C
Standpunt - argument
D
Verklaring

Slide 37 - Quizvraag

Welke tekststructuur herken je door
een opsomming van positieve en
negatieve kanten van een verschijnsel in de tekst?
A
Standpunt - argument
B
Probleem - oplossing
C
Voor- en nadelen
D
Verklaring

Slide 38 - Quizvraag

Wat is géén tekststructuur?
A
beschrijvingstructuur
B
concluderende structuur
C
voor- en nadelen
D
verklaringsstructuur

Slide 39 - Quizvraag

Welke tekststructuur hierbij?Contactverbod als maatregel om het Coronavirus de baas te worden
A
probleem-oplossingstructuur
B
verklaringsstructuur
C
beschrijving
D
standpunt - argument

Slide 40 - Quizvraag

Welke tekststructuur past het best bij deze titel: 'Kinderen moeten meer sporten op de basisschool'
A
probleem - oplossing
B
standpunt - argument
C
Verklaringsstructuur
D
Voor- en nadelenstructuur

Slide 41 - Quizvraag

Wat is een tekststructuur?
A
Is de opbouw van de alinea's in een tekst
B
Is een manier om een tekst in te delen.

Slide 42 - Quizvraag

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide