3. Tekststructuur en verbanden

 Signaalwoorden
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

 Signaalwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Tekst 1

Spinnen aan de drugs

Een normaal spinnenweb ziet eruit als een fietswiel. Een spin heeft drugs gekregen. Het web dat ze weeft neemt heel andere vormen aan. Amerikaanse onderzoekers stelden het vast. Ze deden een aantal proeven met stimulerende en verdovende middelen.
Spinnen die onder invloed zijn van marihuana beginnen hun web te weven op de gewone manier. Na een poosje verliezen ze hun concentratie. Ze raken verdoofd. Het web ziet er in het midden uit als een normaal web. Aan de buitenkant zit het vol gaten.

Slide 2 - Tekstslide

Tekst 2

Spinnen aan de drugs

Een normaal spinnenweb ziet eruit als een fietswiel. Maar als een spin drugs heeft gekregen, neemt het web dat ze weeft heel andere vormen aan. Dat stelden Amerikaanse onderzoekers vast toen ze een aantal proeven deden met stimulerende en verdovende middelen. Spinnen die onder invloed zijn van marihuana beginnen hun web te weven op de gewone manier. Maar na een poosje verliezen ze hun concentratie en raken ze verdoofd. Het web ziet er in het midden nog wel uit als een normaal web, maar aan de buitenkant zit het vol gaten.

Slide 3 - Tekstslide


Signaalwoorden worden ook wel stuctuuraanduiders of verbindingswoorden genoemd. Ze geven het verband tussen zinnen en alinea’s weer. Zij vormen het cement van je tekst en vertellen de lezer hoe de informatie in een zin samenhangt met die in de zin ervoor. Zo verhogen ze de leesbaarheid van de tekst.

Een van de belangrijkste kritiekpunten op een tekst is dat er ‘geen logica’ in zit. Dan heeft de schrijver de tekst zin voor zin geschreven, zonder aan de samenhang te denken. Die logica breng je dus aan met verbindingswoorden.

Slide 4 - Tekstslide

Reden, oorzaak, gevolg
Omdat, daarom, namelijk, want, zodat
Tijd
Eerst, daarna, toen, terwijl
Opsomming
Ten eerste, ten tweede, en, ook,  bovendien
Tegenstelling
Maar, echter, enerzijds, anderzijds, toch
Verklarend
Omdat, want, aangezien
Vergelijking
Net als, alsof, evenals, eveneens
Samenvatting
Kortom, samenvattend, al met al
Verband          Signaalwoord / verbindingswoord

Slide 5 - Tekstslide

Aan de ene kant vind ik Nederlands een saai vak, aan de andere kant is het soms best leuk.
A
Opsommend verband
B
Tegenstellend verband
C
Toelichtend verband
D
Samenvattend verband

Slide 6 - Quizvraag

Carmen houdt van peren, aardbeien en kersen.
A
Verklarend verband
B
Toelichtend verband
C
Tegenstellend verband
D
Opsommend verband

Slide 7 - Quizvraag

Mijn dochter moet de hele week vroeg naar bed, want ze is oververmoeid.
A
Toelichtend verband
B
Samenvattend verband
C
Tegenstellend verband
D
Reden, oorzaak, gevolg

Slide 8 - Quizvraag

Veel mensen zitten deze winter in de kou, doordat ze hun energierekening niet meer kunnen betalen.
A
Tegenstellend verband
B
Verklarend verband
C
Oorzakelijk verband
D
Samenvattend verband

Slide 9 - Quizvraag

Ik hou van lezen, omdat ik mezelf in een verhaal helemaal kan verliezen.
A
Gevolg
B
Vergelijking
C
Reden
D
Doel-middel

Slide 10 - Quizvraag

Door alle verhalen die ik lees, krijg ik een goed beeld van anderen.
A
Doel-middel
B
Voorwaarde
C
Tegenstelling
D
Vergelijking

Slide 11 - Quizvraag

In ieder verhaal komt wel een hoofdpersoon voor en ook een bijfiguur.
A
Doel-middel
B
Conclusie
C
Tegenstelling
D
Opsomming

Slide 12 - Quizvraag

Wanneer je een boek verfilmt, kun je niet alles laten zien.
A
Vergelijking
B
Opsomming
C
Voorwaarde
D
Voorbeeld

Slide 13 - Quizvraag

Een regisseur zal dus keuzes moeten maken bij het verfilmen van een boek.
A
Opsomming
B
Voorwaarde
C
Conclusie
D
Samengevat

Slide 14 - Quizvraag

Ten eerste moet ik lopen en bovendien wil ik nog boodschappen doen.
A
Opsomming
B
Voorwaarde
C
Conclusie
D
Tijd

Slide 15 - Quizvraag

H.1 Verhalen door de tijd
3. Tekststructuur en verbanden


Maak opdracht 6 t/m 12 (blz. 16 t/m 19)

Slide 16 - Tekstslide