2TH - herhaling voor pw chapitre 1

Aujourd'hui
Réviser chapitre 1
Oefentoets

Le but: 
voorbereiden voor PW
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Aujourd'hui
Réviser chapitre 1
Oefentoets

Le but: 
voorbereiden voor PW

Slide 1 - Tekstslide

Wat moet je kunnen? 
Je moet de vocabulaire en phrases clés kennen en kunnen gebruiken in 
een gesprek over je vakantie.
Je moet de passé composé kunnen toepassen op de werkwoorden.
Je moet het bezittelijk voornaamwoord kunnen gebruiken om te vertellen 
van wie iets is.
Je moet de phrases clés kunnen gebruiken in een gesprek over je vakantie.

Slide 2 - Tekstslide

Wat betekent: tu as été où?
A
Waar ben je geweest?
B
Waar zijn jullie geweest?
C
Wat heb je gedaan?
D
Wat hebben jullie gedaan?

Slide 3 - Quizvraag

Hoe geef je antwoord op deze vraag: tu as été où?
A
Vous avez été à Paris
B
J'ai nagé en vacances
C
J'ai été en France
D
J'ai fait du pingpong au camping

Slide 4 - Quizvraag

Qu'est-ce que tu as fait cet été?
A
j'ai fait les magasins
B
j'ai joué au football
C
j'ai nagé dans la piscine
D
j'ai fait du kayak

Slide 5 - Quizvraag

Qu'est-ce que tu as fait en vacances?
A
j'ai fait les magasins
B
j'ai fait du SUP
C
j'ai nagé dans la piscine
D
j'ai fait du surf

Slide 6 - Quizvraag

Repondez à la question:
C'était comment?

Slide 7 - Open vraag

Le passé composé

Slide 8 - Tekstslide




j'ai
tu as
il / elle / on a
nous avons
vous avez
ils / elles ont



werkwoorden op -er:
-er -> é

avoir -> eu
être -> été
faire -> fait
deel 1:
hulpww avoir
deel 2: 
voltooid deelwoord

Slide 9 - Tekstslide

Zet in de passé composé:
Nous (manger) un bonbon.
A
avez mangé
B
avons mangé
C
mangé
D
mangeré

Slide 10 - Quizvraag

maak de passé composé:
Ils (parler) français.

Slide 11 - Open vraag

Zet in de passé composé
ik heb gedaan = j' .... (faire)
A
J'ai eu
B
J'ai fait
C
J'ai joué
D
J'ai été

Slide 12 - Quizvraag

Vertaal: wij hebben gehad
(avoir)
A
nous avons fait
B
nous avons été
C
nous avons eu
D
nous avons faité

Slide 13 - Quizvraag

maak de passé composé:
Elle (être) en France.

Slide 14 - Open vraag

Bezittelijk voornaamwoord

Slide 15 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
mannelijk
vrouwelijk
meervoud
mijn
mon
ma
mes
jouw
ton
ta
tes
zijn / haar
son
sa
ses
ons / onze
notre
notre
nos
uw / jullie
votre
votre
vos
hun 
leur
leur
leurs

Slide 16 - Tekstslide

(zijn) parents
A
son
B
sa
C
ses

Slide 17 - Quizvraag

(ons) hôtel

Slide 18 - Open vraag

(mijn) soeur
A
mon
B
ma
C
mes

Slide 19 - Quizvraag

Sarah est (jouw) amie ?

Slide 20 - Open vraag

leurs cousins
A
hun neven
B
mijn neven
C
jouw neven
D
onze neven

Slide 21 - Quizvraag

Vocabulaire

Slide 22 - Tekstslide

Il fait froid
A
het is mooi weer
B
het is koud
C
het is slecht weer
D
het is warm

Slide 23 - Quizvraag

La semaine dernière, j'ai été en Allemagne.

Slide 24 - Open vraag

trop
A
ten eerste
B
daar
C
want
D
te veel

Slide 25 - Quizvraag

Aujourd'hui
Fais le bilan
(= oefentoets)

Slide 26 - Tekstslide

J'ai eu une dispute.

Slide 27 - Open vraag

Zij is Duits.

Slide 28 - Open vraag

Quelle phrase est correcte?
A
J'ai été en France
B
J'ai été à France
C
J'ai été au France
D
J'ai été aux France

Slide 29 - Quizvraag

Réponds à la question:
Il a fait beau?
A
Non, avec mes parents.
B
Non, il a fait mauvais.
C
Oui, j'ai parlé français.
D
Oui, j'ai été en Allemagne.

Slide 30 - Quizvraag

Passé composé
Maria (trouver) son livre.

Slide 31 - Open vraag

Passé composé
Nico et Jean (faire) la grasse matinée.
A
a été
B
ont eu
C
a fé
D
ont fait

Slide 32 - Quizvraag

C'est (jullie) chien?
A
notre
B
nos
C
votre
D
vos

Slide 33 - Quizvraag

C'est (jouw) sac-à-dos, n'est-ce pas?
A
ton
B
ta
C
tes

Slide 34 - Quizvraag

Tes frères
A
mijn broers
B
hun broers
C
jouw broers
D
zijn broers

Slide 35 - Quizvraag

BILAN

Slide 36 - Tekstslide