Grammar Unit 3 Australia

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Vraag 1:
Wat is het goede antwoord?

A
Nadya is still at school
B
Still at school is Nadya
C
At school still is Nadya
D
At school is Nadya still

Slide 7 - Quizvraag

Vraag 2:
Wat is het goede antwoord?
A
At home did you leave your books?
B
You left your books?
C
Did you leave your books at home?
D
Did you at home leave your books?

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Het verschil tussen many en much

Many kisses and much love

  • Many –> kun je tellen
  • Much –> kun je niet tellen

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Tag questions
  1. I am tall, .............?
  2. They are such nice people, ............?
  3. She is a good student, ..............?
  4. I am not a good singer, .............?
  5. We aren't going to Ireland,.........?
  6. It isn't a big deal, ............?

Bevestigende zin (+) wordt altijd ontkennend (-) bij een tag question







Slide 23 - Tekstslide

Tag questions
  1. I am tall, aren't I?
  2. They are such nice people, aren't they?
  3. She is a good student, isn't she?
  4. I am not a good singer, am I?
  5. We aren't going to Ireland, are we?
  6. It isn't a big deal, is it?

Bevestigende zin (+) wordt altijd ontkennend (-) bij een tag question







Slide 24 - Tekstslide

Video
De volgende video gaat over ‘question tags’, oftewel korte vraagjes. Tijdens de uitleg wordt er stap voor stap verteld hoe je een ‘question tag’ maakt. Deze video is een introductie waarin we de ‘question tags’ met het werkwoord ‘to be’ behandelen.
Voorkennis: het is handig als je de persoonlijke voornaamwoorden (personal pronouns) en het werkwoord ‘to be’ (tegenwoordige en verleden tijd) kent.


Slide 25 - Tekstslide