Standpunten en argumenten. Vandaag: - Leer je goede argumenten formuleren om jouw standpunt te onderbouwen.
- Oefen je met het maken van een overtuigende, formele e-mail.
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1-3
In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 20 min
Onderdelen in deze les
Vandaag
Standpunten en argumenten. Vandaag: - Leer je goede argumenten formuleren om jouw standpunt te onderbouwen.
- Oefen je met het maken van een overtuigende, formele e-mail.
Slide 1 - Tekstslide
Feiten
Een feit is iets waarvan je kunt controleren of het waar of onwaar is:
– Het Paleis op de Dam staat in Amsterdam.
– Het Paleis op de Dam heeft een knaloranje voordeur.
De eerste zin is een voorbeeld van een waar feit; de tweede zin is een voorbeeld van een onwaar feit. Je kunt beide feiten controleren door naar de Dam in Amsterdam te gaan.
Slide 2 - Tekstslide
Meningen en standpunten
Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt. Met iemands mening kun je het eens of oneens zijn.
Een mening herken je soms (maar lang niet altijd!) aan signaalwoorden als ik vind, volgens mij, lijkt mij, naar mijn mening, mijns inziens.
Slide 3 - Tekstslide
Argumenten
Als iemand zegt waaróm hij een bepaalde mening heeft, gebruikt hij een argument.
Een argument herken je aan signaalwoorden als want, omdat, namelijk en immers:
– Je zou dat blauwe jasje aan moeten doen naar het Lentefeest. (= mening) Dat staat je namelijk geweldig! (= argument)
Je gebruikt dus argumenten om je standpunt te onderbouwen. Deze argumenten kunnen vervolgens weer meningen of feiten zijn.
Slide 4 - Tekstslide
Wat is in de volgende zin het argument?
Ik heb een hekel aan de zomer, omdat het dan te heet is.
Slide 5 - Open vraag
Wat is in de volgende zin het standpunt?
Omdat mijn vader altijd zo lekker kookt, vind ik Pasen echt een leuke feestdag.
Slide 6 - Open vraag
Feit of mening?
Willem II is de beste club van Nederland.
A
Feit
B
Mening
Slide 7 - Quizvraag
Feit of mening?
In Tilburg wonen meer mensen dan in Den Bosch.
A
Feit
B
Mening
Slide 8 - Quizvraag
Overtuigende tekst
In een overtuigende tekst gebruik je argumenten om jouw standpunt (mening) te onderbouwen. Jouw argumenten moeten juist en geldig zijn:
Juist: Een argument is juist als het geen onwaarheden bevat.
Geldig: Een standpunt is geldig als het gaat over jouw mening of standpunt en niet over iets anders.
Slide 9 - Tekstslide
Reizen met de trein kost veel tijd, want driekwart van de treinen komt met vertraging aan op de eindbestemming. Dit argument is:
A
Juist
B
Onjuist
Slide 10 - Quizvraag
Reizen met de trein kost veel tijd, want de rij bij de koffiekiosk is enorm lang. Dit argument is:
A
Geldig
B
Ongeldig
Slide 11 - Quizvraag
Cirkelredering = fout
Bij een cirkelredenering zijn je standpunt en je argument eigenlijk hetzelfde, dit is fout.
"Ik vind huiswerk maken stom, omdat huiswerk stom is".
Slide 12 - Tekstslide
Te snelle conclusie = fout
Het is niet goed om je standpunt te onderbouwen met een argument dat over één specifiek geval gaat.
"Honden zijn enge beesten, want de hond van de buurvrouw heeft mij laatst gebeten".
Slide 13 - Tekstslide
Reizen met de trein kost erg veel tijd. Dit komt omdat een treinreis vaak erg lang duurt. Dit is een:
A
Juist argument
B
Geldig argument
C
Cirkelredening
D
Te snelle conclusie
Slide 14 - Quizvraag
Ik ben vorige week met de trein gegaan en ik had flinke vertraging. Reizen met de trein kost dus veel tijd. Dit is een:
A
Juist argument
B
Geldig argument
C
Cirkelredenering
D
Te snelle conclusie
Slide 15 - Quizvraag
Aan de slag!
1. Oefen met vraag 6 op bladzijde 104.
2.Kijk oefening 6 zelfstandig na en maak de opdracht op It's Learning (schrijf een formele e-mail aan Patricia Hanssen).
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.