Welke(e), elk(e), ieder(e)
de woorden: welke, elke, iedere
het woorden: welk, elk, ieder
de dag - Welke dag is het vandaag?
het boek - Welk boek is van jou?
de dag - Ik eet elke / iedere dag brood.
het jaar - Ik ga elk / ieder jaar op vakantie.
Iedereen iedereen = alle mensen
Iemand
iemand = een persoon
Weet iemand het goede antwoord?
Niemand
niemand = geen enkele persoon
Niemand weet het goede antwoord.