Hart en bloedsomloop (herhaling en verdieping)

Lekker weertje. Of toch niet?

Welke temperatuur verkies jij?
Buiten-temperatuur
Binnen-temperatuur
Maakt mij niet uit
1 / 41
volgende
Slide 1: Poll
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 8 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Lekker weertje. Of toch niet?

Welke temperatuur verkies jij?
Buiten-temperatuur
Binnen-temperatuur
Maakt mij niet uit

Slide 1 - Poll

   Hart en bloedsomloop                

Slide 2 - Tekstslide

Functie van hart en bloedsomloop
Bloed moet stromen!!!!

Aan stilstaand bloed heb je NIETS!

Hart en bloedvaten hebben tot doel om stoffen op te nemen uit de weefsels, te transporteren naar andere weefsels en daar weer af te geven. 

Slide 3 - Tekstslide

Wat wordt er via
de bloedsomloop
getransporteerd.

Slide 4 - Woordweb

Linker ventrikel
Rechter ventrikel
Linker atrium
Rechter atrium

Slide 5 - Sleepvraag

Rechter arteria pulmonalis
Linker arteria pulmonalis
Rechter venae pulmonalis
Linker venae pulmonalis
Vena cava inferior
Vena cava superior

Aorta

Slide 6 - Sleepvraag

Wat is de functie van hartkleppen?
A
Verder duwen van het bloed
B
Scheiden van zuurstofrijk en zuurstofarm bloed
C
Zorgen dat bloed niet terug kan stromen
D
Regelen van de stroomsnelheid van het bloed

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Slide 10 - Tekstslide

                   Bloedsomloop
In de grote bloedsomloop zijn de 
slagaders zuurstofrijk, in de kleine 
bloedsomloop zijn ze zuurstofarm. 
Voor de aders geldt het omgekeerde.

In de haarvaten verandert het bloed 
van samenstelling. 

Slide 11 - Tekstslide

Wat gebeurt er met het bloed in de haarvaten van de darmen?
A
Er worden gifstoffen uit het bloed gehaald.
B
Er komen voedingsstoffen in het bloed.
C
Er wordt koolstofdioxide uit het bloed gehaald.
D
Er komt zuurstof in het bloed.

Slide 12 - Quizvraag

Kleine bloedsomloop
De kleine bloedsomloop heeft slechts één functie
- gaswisseling van zuurstof en koolstofdioxide. 

Dit is echter wel van levensbelang; 
geen kleine bloedsomloop = geen zuurstof in het lichaam 
                                                                                                          = geen leven.  




Slide 13 - Tekstslide

Functies van de grote
bloedsomloop

Slide 14 - Woordweb

Grote bloedsomloop
De grote bloedsomloop:
- Brengt zuurstof en voeding naar de weefsels/ organen.
- Haalt koolstofdioxide en andere afvalstoffen op uit de weefsels/ organen. 
- Neemt opgenomen voedingsstoffen mee uit de darmen.
- Brengt afvalstoffen naar de lever en de nieren. 
- Brengt hormonen van de hormoonklieren naar de rest van het lichaam. 
- Brengt antistoffen uit de lymfeklieren naar de plek van de infectie. 
- Verdeelt de warmte over het lichaam. 


Slide 15 - Tekstslide

Zitten er in bloedvaten ook kleppen? Zo ja, in welke bloedvaten?
A
In de slagaders
B
In de aders
C
In de haarvaten
D
In geen enkel soort bloedvaten

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Wanneer je bij iemand de pols voelt, wat voel je dan precies?
A
Het uitrekken van de slagaderwand
B
Het uitrekken van de aderwand
C
Het sluiten van de hartkleppen
D
Het sluiten van de kleppen in de aders

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Wanneer je onder narcose gaat, wordt je beademd. Je hart blijft echter zelf doorkloppen. Hoe komt dit?
A
Ademhaling wordt aangestuurd door de hersenen; de hartslag niet.
B
Het deel van de hersenen dat hartslag regelt is niet gevoelig voor de narcose.
C
Ademhaling wordt niet aangestuurd door de hersenen; de hartslag wel.
D
In de narcose zit een medicijn dat je hartslag gaat regelen.

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Video

Een verschil tussen atriumfibrilleren en ventrikelfibrilleren is dat.....
A
...atriumfibrilleren niet direct levensgevaarlijk is, ventrikelfibrilleren wel.
B
...ventrikelfibrilleren niet direct levensgevaarlijk is, atriumfibrilleren wel.
C
...atriumfibrilleren meestal door een aangeboren hartafwijking komt, ventrikelfibrilleren door een verworven aandoening.
D
...ventrikelfibrilleren meestal door een aangeboren hartafwijking komt. atriumfibrilleren door een verworven aandoening.

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Video

Slide 27 - Video

Wat zijn de kransslagaders?
A
Bloedvaten met zuurstofrijk bloed in de huid.
B
Bloedvaten met zuurstofrijk bloed op het hart.
C
Bloedvaten met zuurstofarm bloed in de buikholte.
D
Bloedvaten met zuurstofarm bloed in de schedelholte.

Slide 28 - Quizvraag

Slide 29 - Tekstslide

Hoe heet de aandoening waarbij een kransslagader wel vernauwd is, maar (nog) niet helemaal dicht zit?
A
Hartinfarct
B
Cardiomyopathie
C
Bundeltakblok
D
Angina pectoris

Slide 30 - Quizvraag

Slide 31 - Video

Vernauwing in de slagaders van de benen kan ook tot kramp leiden tijdens inspanning. Hoe heet deze aandoening in de volksmond?
A
Beenkramp
B
Etalagebenen
C
Trombosebeen
D
Rusteloze benen

Slide 32 - Quizvraag

Een arteriële bloeddrukmeting levert 2 waarden op, bijv. 125 / 83.

Wat is de medische naam voor het eerste getal?
A
Diastolische bloeddruk
B
Systolische bloeddruk
C
Primaire bloeddruk
D
Secundaire bloeddruk

Slide 33 - Quizvraag

Wat is de 'systole'?
A
De fase waarin de hartkamers samentrekken.
B
De fase waarin de hartkamers ontspannen.
C
De fase waarin de slagaderwanden samentrekken.
D
De fase waarin de slagaderwanden ontspannen.

Slide 34 - Quizvraag

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Video

Het hartminuutvolume geeft aan hoeveel bloed het hart per minuut uitpompt.

Hoe bereken je het hartminuutvolume?
A
2 x de hartfrequentie
B
4 x de hartfrequentie
C
hartfrequentie x slagvolume
D
hartfrequentie / slagvolume

Slide 37 - Quizvraag

Hebben hartfrequentie en slagvolume invloed op de bloeddruk?
A
Nee, nauwelijks
B
Nee, tenzij je last hebt van atherosclerose
C
Je, vooral het slagvolume heeft veel invloed
D
Ja, vooral de hartfrequentie heeft veel invloed

Slide 38 - Quizvraag

Stelling 1: Atherosclerose is een oorzaak van hypertensie.
Stelling 2: Hypertensie is een oorzaak van atherosclerose.
A
Stelling 1 en 2 zijn beide juist
B
Stelling 1 en 2 zijn beide onjuist.
C
Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist.
D
Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist.

Slide 39 - Quizvraag

Slide 40 - Video

The end

Slide 41 - Tekstslide