Toets 4 Orders verzamelen

Toets begrippen en vaktermen
Hierna volgt een keuze uit de begrippen en vaktermen uit Thema's 2, 3 & 5 en hoofdstuk 1.15 van module 1 Basiskennis Logistiek

Deze toets telt mee voor 20% voor jouw eindcijfer Kerntaak 2
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
Orders verzamelenMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Toets begrippen en vaktermen
Hierna volgt een keuze uit de begrippen en vaktermen uit Thema's 2, 3 & 5 en hoofdstuk 1.15 van module 1 Basiskennis Logistiek

Deze toets telt mee voor 20% voor jouw eindcijfer Kerntaak 2

Slide 1 - Tekstslide

Wat bedoelen we met voorraadbeheer?
A
Het proces van het bijhouden van financiële records van een bedrijf
B
Het beheren van de levering van grondstoffen aan een productielijn
C
Het beheren van de hoeveelheid en het type producten dat een bedrijf op voorraad heeft
D
Het organiseren van inkoop en verkoop in een magazijn

Slide 2 - Quizvraag

Wat is géén vorm van derving? (meer antwoorden mogelijk)
A
Beschadigde goederen
B
Gestolen goederen
C
Goederen niet of onjuist gescand
D
Goederen staan op de verkeerde locatie.

Slide 3 - Quizvraag

Wat wordt bedoeld met incourante voorraad?
A
Een voorraad die snel wordt verkocht en vaak wordt vernieuwd
B
Een voorraad die langzaam wordt verkocht of moeilijk te verkopen is
C
Een voorraad die wordt gebruikt voor dagelijkse productieprocessen
D
Een voorraad die wordt opgeslagen voor toekomstige projecten

Slide 4 - Quizvraag

Wat bedoelen wij met de werkvoorraad?
A
De totale hoeveelheid producten die beschikbaar zijn voor verkoop in een winkel
B
De hoeveelheid geld die een bedrijf beschikbaar heeft voor dagelijkse uitgaven
C
De voorraad die specifiek wordt gereserveerd voor bestellingen van grote klanten
D
De hoeveelheid producten of materialen die beschikbaar zijn voor gebruik in het productieproces

Slide 5 - Quizvraag

Wat betekent JIT?
A
Just in Time
B
Jump into Time
C
Justified Internal Transaction
D
Joint Inventory Tracking

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een mutatie?
A
Het invoeren van een voorraadtelling in de administratie
B
Het wijzigen van de locatie van een product
C
Het aanpassen van de kostprijs in het ERP systeem
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 7 - Quizvraag

Hoeveel medewerkers heeft een middenbedrijf?
A
10 - 50 medewerkers
B
50 - 250 medewerkers
C
250 - 500 medewerkers
D
500 - 1000 medewerkers

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een nooddouche?
A
Een oogspoeling om gevaarlijke chemicaliën en stoffen of splinters uit het oog te spoelen
B
Een voorziening voor medewerkers die ongewild in aanraking komen met vuur of brandstoffen
C
Een voorziening voor medewerkers die ongewild in aanraking komen met giftige of bijtende stoffen
D
Een voorziening voor medewerkers die mogelijk in contact zijn geweest met een besmettingshaard

Slide 9 - Quizvraag

Wat is palletiseren?
A
Het beladen van een lege pallet
B
Het opstapelen van lege pallets
C
Het opstapelen van volle pallets
D
Het wegzetten van pallets in een magazijn

Slide 10 - Quizvraag

Welke stapelmethodes zie je hier?
A
Op elkaar stapeling en de steenstapeling
B
Koud stapelen en in verband stapelen
C
Recht stapeling en steenstapeling
D
Warm stapelen en koud stapelen

Slide 11 - Quizvraag

Wat is curatief onderhoud?
A
Onderhoud gericht op het voorkomen van een storing
B
Onderhoud gericht op het uitstellen van een storing
C
Onderhoud gericht op het verhelpen van storingen
D
Onderhoud gericht op het bestendigen van een storing

Slide 12 - Quizvraag

Wat is een eindgebruiker?
A
Het laatste onderdeel van een productielijn waarvoor je goederen klaarzet
B
Een winkel waar goederen worden verkocht aan de consument
C
Een fabriek waar grondstoffen worden omgezet in eindproducten
D
De klant die het product of de dienst afneemt om deze zelf te consumeren

Slide 13 - Quizvraag

1. Extern transport maakt gebruik van alle infrastructuur.
2. Extern transport is transport van een productielijn naar het magazijn.
A
Alleen antwoord 1 is juist
B
Alleen antwoord 2 is juist
C
Beide antwoorden zijn juist
D
Beide antwoorden zijn onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Wat is een standaard order?
A
Een order waar je geen bijzondere opmerkingen bij krijgt
B
Een order die alleen standaard producten bevat
C
Een order die volgens de normaal geldende procedure wordt verwerkt
D
Een order die wordt op dag A wordt besteld en dag B wordt uitgeleverd

Slide 15 - Quizvraag

Wat is een afnemer?
A
Een klant die goederen koopt
B
Een klant die goederen of diensten koopt of huurt
C
Een klant die diensten koopt of huurt
D
Een klant die goederen of diensten huurt

Slide 16 - Quizvraag

Geef een juiste omschrijving van de economische voorraad.
A
De technische voorraad + nog niet geleverde bestellingen
B
Het verschil tussen de technische en administratieve voorraad
C
De administratieve voorraad - nog niet uitgeleverde bestellingen
D
De voorraad waarover een onderneming financieel risico loopt

Slide 17 - Quizvraag

Wat zijn voorbeelden van product eigenschappen? (meer antwoorden mogelijk)
A
Mobiele telefoons zijn relatief duur en geliefd om te stelen
B
Gasflessen zijn gevaarlijk en kunnen ontploffen
C
Aardgas is duur door de grote vraag
D
Kraanwater is doorzichtig

Slide 18 - Quizvraag

Wat kun je met de ABC-analyse?
A
Bepalen welke artikelen op de best bereikbare plaatsen in het magazijn moeten staan
B
Berekenen welke artikelen het duurste zijn in het magazijn
C
Bepalen welke artikelen incourant zijn in het magazijn
D
Berekenen wat de winstmarge is op de beste 20% van de artikelen

Slide 19 - Quizvraag

Welke definitie van derving is juist?
A
Technische voorraad - administratieve voorraad
B
Economische voorraad - technische voorraad
C
Administratieve voorraad - technische voorraad
D
Technische voorraad - economische voorraad

Slide 20 - Quizvraag

Welk methode wordt hiernaast uitgebeeld?
A
FIFO
B
LIFO
C
FEFO
D
LEFO

Slide 21 - Quizvraag

Wat zie je op de afbeelding?
A
Verzend labels
B
Behandelingsetiketten
C
Veiligheids labels
D
Instructie labels

Slide 22 - Quizvraag

Wat regelt de ADR overeenkomst?
A
Het algemeen transport van gevaarlijke stoffen
B
Het opslaan van gevaarlijke stoffen
C
Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
D
Het gebruik van de AED in Nederland

Slide 23 - Quizvraag

Wat verstaan we onder beroepsvervoer?
A
Alle vormen van vervoer tegen betaling, waaronder goederen- en personenvervoer
B
Vervoer van goederen over de weg
C
Eigen vervoer van goederen
D
Vervoer van goederen in opdracht van derden tegen betaling

Slide 24 - Quizvraag

Welke eenheid zie je op de afbeelding?
A
Een consumenteneenheid
B
Een verpakkingseenheid
C
Een vervoerseenheid
D
Een transporteenheid

Slide 25 - Quizvraag

Wat past het beste bij de omschrijving voor logistiek?
A
Beheersen en besturen van de goederenstroom
B
Informeren van klanten en transporteren van goederen
C
Goederen, geldstroom en informatiestroom
D
Transport en informatie

Slide 26 - Quizvraag