Future - Will / to be going to

The future
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

The future

Slide 1 - Tekstslide

The future - de toekomst
We gebruiken in het Engels de "future" om te spreken over dingen die nog gaan komen.

Deze dingen kunnen nog ver weg zijn maar ook al snel gebeuren.

We kunnen over twee manieren spreken over de toekomst
- To be going to
- Will (shall)

Slide 2 - Tekstslide

The future - de toekomst
Will
To be going to

Slide 3 - Tekstslide

The future - de toekomst
Will -> Spontaan / onzeker
To be going to -> besloten / zeker(der)
Bij een wens, veronderstelling, belofte, aanbod, verzoek of voorspelling.

We promise we will be on time. 
Als er een duidelijk aanwijzing is dat iets in de toekomst gaat gebeuren. 

Look at those dark clouds. It is going to rain.
Als je een beslissing neemt op het moment van spreken. 

I'll have a cup of tea and a sandwich. 
Op het moment dat het gaat om plannen die je hebt gemaakt vóór het gesprek plaatsvond.

We're going to watch a movie together.

Slide 4 - Tekstslide


It's 8:15 am. I _________________ be late
A
am going to
B
will

Slide 5 - Quizvraag


Oh no, there is no more bread! I ___________ go and buy some more. 
A
am going to
B
will

Slide 6 - Quizvraag


I think this time we __________________ win this game.
A
are going to
B
will

Slide 7 - Quizvraag


She is so smart. She _______________ win. 
A
is going to
B
will

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Present simple VS present continuous

Present simple: Gewoontes
Present continuous: Nu 

Slide 11 - Tekstslide

Present Simple vs. Present Continuous

She often ..... documentaries.
A
watch
B
is watching
C
watches
D
watching

Slide 12 - Quizvraag

Present Simple vs. Present Continuous

They always ..... English in class.
A
speak
B
are speaking
C
speaks
D
is speaking

Slide 13 - Quizvraag

Present Simple vs. Present Continuous
She always .......... jewellery.
A
are wearing
B
wears
C
is wearing
D
wear

Slide 14 - Quizvraag

Present simple vs Present continuous
He ... dinner for me at the moment.
A
cooks
B
is cooking

Slide 15 - Quizvraag

Present Simple vs. Present Continuous
I usually ........ to the cinema on Saturdays.
A
goes
B
am going
C
go
D
are going

Slide 16 - Quizvraag

Present simple vs. present continuous:
He always ... (want) to play a game.
A
wants
B
is wanting

Slide 17 - Quizvraag

Present simple vs. present continuous:
I often ... (go) for a walk.
A
go
B
am going

Slide 18 - Quizvraag

Present simple vs Present continuous
The sun .... (rise) in the East.

Slide 19 - Open vraag

PRESENT SIMPLE vs. PRESENT CONTINUOUS
My sister ___ (wash) her hair every day.

Slide 20 - Open vraag