Woorden: en, of, ook, ten eerste/ten tweede/ten derde, daarna, verder, later, bovendien, daarnaast.
- We gaan op kamp! Dit moet je meenemen: een slaapzak, warme kleren en een zaklamp. Bovendien moet je geld meenemen.
- We gaan in de ochtend boodschappen doen en daarna met opa en oma naar de dierentuin.