functies van een alinea

functies van een alinea
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

functies van een alinea

Slide 1 - Tekstslide

Aanleiding 
 De schrijver geeft aan welke gebeurtenis hem ertoe gebracht heeft een bepaalde tekst te schrijven. Of: de schrijver geeft weer welke gebeurtenissen anderen ertoe brachten 
bepaalde dingen te doen. 

Slide 2 - Tekstslide

Argumentatie (dus, daarom, omdat) 
De schrijver geeft de reden(en) of bewijzen voor bepaalde opvattingen. LET OP: Signaalwoorden als dus, daarom en omdat gebruik je zowel voor argumentatie als voor verklaring. Bij een verklaring gaat het meestal om een algemeen geaccepteerd feit, maar gebruik je ze als signaalwoorden van argumentatie, dan moet je ook argumenten voor je bewering geven. 

Slide 3 - Tekstslide

Bewijsvoering 

De schrijver probeert met allerlei feiten een bepaalde stelling of mening te bewijzen. 

Slide 4 - Tekstslide

Conclusie 
(dus, daarom, dat houdt in, concluderend, slotsom)
Een conclusie vind je aan het eind van een uiteenzetting of betoog. Het is de 
gevolgtrekking uit een aantal gegevens. 

Slide 5 - Tekstslide

Doelstelling
 (om ... te, door te, opdat, door middel van, daarmee, daartoe, teneinde, met als doel) 
De schrijver geeft aan wat hij met een bepaalde tekst wil bereiken. 
 

Slide 6 - Tekstslide

Gevolgen
 (dus, het gevolg is, dientengevolge, daaruit volgt) 
De schrijver beschrijft eerst een bepaalde maatregel of een bepaald verschijnsel en geeft daarna aan wat de gevolgen ervan zijn. 

Slide 7 - Tekstslide

Oorzaak
 (door(dat), daardoor, ... had tot gevolg, wegens) 
Een oorzaak geeft altijd aan waardoor iets is ontstaan, waardoor iets is zoals het is. 
 

Slide 8 - Tekstslide

Oplossing  

Een oplossing volgt altijd na het schetsen van een probleem 

Slide 9 - Tekstslide

Opsomming
 (en, ook, tevens, bovendien, daarnaast) 
In een opsomming geeft de schrijver een aantal, tamelijk gelijkwaardige, meningen of verschijnselen weer.  

Slide 10 - Tekstslide

Probleemstelling  

Door middel van een probleemstelling probeert de schrijver duidelijk aan te geven over welk probleem zijn tekst gaat 

Slide 11 - Tekstslide

Reden
 (daarom, want, omdat, dus, immers, namelijk, dat blijkt uit, hierom, derhalve) 
De reden lijkt erg veel op de oorzaak, maar er is een belangrijk verschil. Bij een reden gaat het om het waarom.  
 

Slide 12 - Tekstslide