2.1 Communicatie en media

• Maatschappijleer
• Middelbare school
• vmbo g, t
• Leerjaar 4

2.1 Communicatie en media

Leerdoelen

• Je kunt de begrippen communicatie, zender, ontvanger en informatie uitleggen.
  

• Je kunt de verschillende vormen van communicatie uitleggen.

• Je kunt het begrip massamedia uitleggen.

• Je kunt uitleggen waarvoor we dagelijks media gebruiken.

Waar denk je aan bij: communicatie?

Communicatie

Het doorgeven en ontvangen van informatie.

Er is altijd een zender  en ontvanger

De informatie die je doorgeeft of ontvangt, wordt verstuurd via

een medium: een middel om te communiceren.

Media: alle belangrijke communicatiemiddelen samen.

Op welke manier ontvang jij informatie?

Communicatie

Verbale communicatie: met woorden, bijvoorbeeld wanneer je praat of schrijft.

Non-verbale communicatie: zonder woorden, dus gebaren, houding en uitstraling.

Persoonlijke communicatie: er is één zender en één ontvanger.

Bijvoorbeeld een privégesprek.

Noem een voorbeeld van persoonlijke communicatie

Noem een voorbeeld van massacommunicatie

Filmfragment

Vraag 1: Wie is de zender en de ontvanger, welk medium wordt gebruikt en welke informatie wordt verstuurd?

Vraag 2:  Gaat het om persoonlijke of massacommunicatie, en verbale of non-verbale communicatie?

Fragment: 03.00 – 05.20

Mediawijsheid

Op internet kan iedereen zender en ontvanger zijn. Het is daarombelangrijk dat je mediawijs bent.

Dit betekent dat je:

voorzichtig bent met het delen van je privégegevens

kritisch omgaat met de informatie die je hoort of ziet

Oefenen met communicatie

1. Met z'n vieren

2.  Het misverstand

Met z'n vieren: Dit spel speelt zich af in een kamer met zittende mensen, waarvan er telkens vier moeten staan. Deze vier personen mogen in totaal slechts 10 seconden staan; daarna moeten ze gaan zitten en worden ze onmiddellijk vervangen door anderen uit de groep.

Het misverstand: Bij dit spel moeten twee personen rug aan rug tegen elkaar gaan zitten. De eerste persoon heeft een object gekregen en moet dit beschrijven (uiteraard zonder expliciet te zeggen wat het object is) aan persoon B. Persoon B moet op basis van deze beschrijving het voorwerp vervolgens proberen te gaan tekenen.

Huiswerk

Aan de slag met opdracht: 4, 5, 6, 11, 12 en 13