5.2 Bezetting, vervolging, bevrijding (deel 1)
1 / 23
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 2 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Welk symbool hoort bij het tijdvak van de Wereldoorlogen?
A
B
C
D
Slide 3 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Van wanneer tot wanneer is de Eerste Wereldoorlog?
A
1910-1914
B
1914-1918
C
1939-1940
D
1934-1945
Slide 4 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Geallieerden
Centralen
Frankrijk
Engeland
Rusland
Duitsland
Oostenrijk- Hongarije
Slide 5 - Sleepvraag
Deze slide heeft geen instructies
Waarom heeft Nederland geen opvulling op deze kaart?
Slide 6 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
A
Duitse soldaten
B
Franse soldaten
C
Uhm, hoe moet ik dit weten?
D
Ik weet het wel, maar zeg het niet...
Slide 7 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Noem het land dat hard gestraft werd in het Verdrag van Versailles
Slide 8 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
Wat stond niet in het verdrag van Versailles?
A
Duitsland moet gebieden afstaan
B
Duitsland moet oorlogsschade betalen
C
Duitsland mag geen groot leger meer hebben
D
Duitsland mag geen democratie meer zijn
Slide 9 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Waar op de wereld begon de economische crisis van de jaren ' 30?
A
Duitsland
B
USA
C
Het Verdrag van Versailles
D
Japan
Slide 10 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Noem een gevolg van de economische wereldcrisis.
Slide 11 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
In 1933 kwam Hitler aan de macht in Duitsland.
Hij werd gekozen door het volk. Dit is:
Hij werd gekozen door het volk. Dit is:
A
Democratie
B
Dictatuur
Slide 12 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Wat betekent het begrip dictatuur?
A
Land dat door één persoon wordt geregeerd.
B
Het volk beslist mee door middel van verkiezingen.
C
Het volk beslist.
D
Land waar één persoon door middel van verkiezingen de macht heeft.
Slide 13 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Nazi staat voor Nationaal Socialisten.
Waar staat Nationaal voor in dit woord?
Waar staat Nationaal voor in dit woord?
A
Trots op leger
B
Trots op land en volk
C
Trots op de grote leider
Slide 14 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Wie of wat bedoelen we met Führer?
A
Leider
B
Nationaal Socialisten
C
Nazi's
D
Geallieerden
Slide 15 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Slide 16 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 17 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 18 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 19 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 20 - Video
Slag om Engeland
Slide 21 - Tekstslide
Waarom? NL had handige ligging --> haven
We mochten wel ons land blijven besturen (NAZI leider aangesteld...)
Slide 22 - Video
Deze slide heeft geen instructies
Slide 23 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
