2. Leg je scherm tijdens het werken zo plat mogelijk op tafel!
3. Op verschillende dia's staan steeds vragen of opdrachten.
- Beantwoord de vragen zo nauwkeurig mogelijk
- Voer de opdrachten zo nauwkeurig mogelijk uit
4. Maak je werk in stilte en alléén!
5. Ben je klaar? Lees dan op de laatste dia wat je kunt doen
Slide 2 - Tekstslide
(K)Wat is het voordeel van het gebruik van een tabel?
Slide 3 - Open vraag
(K)Wat is een nadeel van het gebruik van tabellen?
Slide 4 - Open vraag
(K)Welke 3 soorten grafieken (diagrammen) worden vaak gebruikt bij aardrijkskunde? Zet ze onder elkaar
Slide 5 - Open vraag
(K)Welke grafiek gebruik ik wanneer ik een verdeling in procenten wil weergeven?
Slide 6 - Open vraag
(K)Welk grafiek gebruik ik wanneer ik verschijnselen en / of gebieden met elkaar wil vergelijken?
Slide 7 - Open vraag
(K)Welke grafiek gebruik ik wanneer ik een ontwikkeling gedurende een bepaalde tijd wil aangeven?
Slide 8 - Open vraag
Bekijk beide grafieken hiernaast. a. welke 2 soorten grafieken zijn steeds verwerkt in elke grafiek? b. Leg een verband tussen grafiek f en h. Maak gebruik van een hoe-hoe-zin.
Slide 9 - Open vraag
Bekijk het diagram hiernaast. a. wat is het thema van het diagram? b. trek twee conclusies uit dit diagram!
Slide 10 - Open vraag
Bekijk de kaart hiernaast. a. van welke grafieksoort wordt gebruik gemaakt? b. Vergelijk de cirkelgrafiek van Frankrijk en Oostenrijk. Wat is het verschil?
Slide 11 - Open vraag
Nederland heeft enkele eilanden in het Caribisch gebied. Zie de grafieken hiernaast. a. Op welk eiland wordt het meest NL gesproken? b. Wat is het grootste verschil tussen de eilanden Sint Maarten, Saba sint Eustatius enerzijds en de eilanden Aruba, Bonaire, Curacao anderzijds?
Slide 12 - Open vraag
Bekijk de grafieken hiernaast. a. welke fossiele brandstof wordt wereldwijd het meest gebruikt. b. welk gebied in de wereld bevat de meeste aardoliereserves? c. welke brandstof is in het verre Oosten en Oceanië het meest op voorraad?
Slide 13 - Open vraag
Bekijk de grafiek hiernaast. a. welke 2 verschijnselen worden weergegeven in deze grafiek? b. maak een passende hoe-hoe-zin c. is er sprake van een negatief of een positief verband? leg je antwoord uit!
Slide 14 - Open vraag
Je bent nu klaar!
Kijk al je antwoorden nog eens door.
Sla je antwoorden op en lever je toets in.
Open daarna de LessonUp-les 'antwoorden § 2.1'
Pak je werkboek en een pen en kijk je antwoorden netjes na.