1. Bekijk de kaartjes één voor één.
2. Maak drie stapels: Heb je de eigenschap op het kaartje wel | niet | een beetje.
3. Bedenk bij minstens vier kaartjes uit de stapel wel een voorbeeld waaruit blijkt dat jij die kwaliteit hebt:
- Wat was de situatie? (was je alleen, samen, was je op school, thuis, enzovoort)
- Wat deed je in die situatie?
- Wat zei je in die situatie?
- Merkte iemand anders ook in die situatie dat jij die kwaliteit had? Zo ja, hoe kon jij dat merken?