6.2 Het gaat om de winst!

H6 Productie en markt
Paragraaf 6.2 Het gaat om de winst!
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H6 Productie en markt
Paragraaf 6.2 Het gaat om de winst!

Slide 1 - Tekstslide

Wat weten we nog/al?

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen 6.1
  • Je kunt de vier productiefactoren noemen en er voorbeelden bij geven.
  • Je kunt uitleggen wat het verband is tussen de toegevoegde waarde van de productie en de beloning van de productiefactoren.
  • Je kunt uitleggen hoe elk bedrijf in de bedrijfskolom waarde toevoegt.
  • Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen arbeidsintensief en kapitaalintensief produceren.
  • Je kunt uitleggen wat afschrijving is en hoe je die berekent.

Slide 3 - Tekstslide

Begrippen paragraaf 6.1 
  • Afschrijving
  • Arbeidsintensief
  • Bedrijfskolom
  • Kapitaalintensief
  • Productiefactoren
  • Toegevoegde waarde

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoelen 6.2
  • Je weet wat de brutowinstopslag is en hoe je daarmee de verkoopprijs kunt berekenen.
  • Je kunt de consumentenprijs berekenen.
  • Je kunt het btw-bedrag in de consumentenprijs berekenen.
  • Je kent het verschil tussen afzet en omzet en kunt de omzet berekenen.
  • Je kent het verschil tussen brutowinst en nettowinst en kunt deze beide berekenen.

Slide 5 - Tekstslide

Consumentenprijs
  • Een winkelier maakt zijn prijsberekening ander, want hij koopt producten in bij een groothandel of fabrikant.
  • Een winkelier betaalt de inkoopprijs voor zijn producten. 
  • Deze verhoogt hij met een brutowinstopslag hiermee dekt hij de bedrijfskosten en houdt hij een nettowinst over.
  • Bij verkoop aan consumenten gaat er nog BTW over de verkoopprijs, dit noemen we de consumentenprijs

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

De inkoopprijs is €50 euro van een toetsenbord. De brutowinstopslag is 30% en de btw 21%. Wat is de consumentenprijs?

Slide 8 - Open vraag

Rekenen vanaf de consumentenprijs

Slide 9 - Tekstslide

Een product kost €24,20 met een btw percentage van 21% hoeveel is de btw?

Slide 10 - Open vraag

Afzet en omzet
  • Het aantal producten dat je met jouw bedrijf verkoopt, noem je de afzet.
  • Het totaalbedrag dat je ontvangt door producten te verkopen, is de omzet
  • De hoogte van je omzet wordt bepaald door de afzet en de verkoopprijs.

Slide 11 - Tekstslide

Brutowinst en nettoresultaat
  • Met een deel van de omzet kun je de inkoop betalen. Wat overblijft nadat je de inkoopwaarde betaald hebt, is de brutowinst.
  • Van de brutowinst gaan nog bedrijfskosten af. Wat je uiteindelijk overhoudt is het nettoresultaat
  • Meestal is dit een nettowinst, maar als de kosten hoger zijn dan de brutowinst, dan heb je een nettoverlies.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Je kunt nu
  • Je weet wat de brutowinstopslag is en hoe je daarmee de verkoopprijs kunt berekenen.
  • Je kunt de consumentenprijs berekenen.
  • Je kunt het btw-bedrag in de consumentenprijs berekenen.
  • Je kent het verschil tussen afzet en omzet en kunt de omzet berekenen.
  • Je kent het verschil tussen brutowinst en nettowinst en kunt deze beide berekenen.

Slide 14 - Tekstslide

Begrippen paragraaf 6.2
  • Afzet
  • Bedrijfskosten
  • Brutowinst
  • Brutowinstopslag
  • Btw
  • Consumentenprijs
  • Nettoresultaat
  • Omzet

Slide 15 - Tekstslide

Aan het werk!
Maken opdrachten 6.2: 2, 4, 6, 8, 9, 10 en 11 
Maken Rekenopdrachten: 9, 12, 15, 19 en 22
Klaar?
Laten checken bij docent, bij goedkeuring nakijken.
Klaar?  Werk laten zien aan docent.
Veel fout? -> Maken herhalingsopdrachten 6.2
Veel goed? -> Maken plusopdrachten 6.2

 

timer
25:00

Slide 16 - Tekstslide