PA1 Cap1 tmD

• Spaans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

- Wie heeft de digitale versie geopend?

- Werkt het wel/ niet?

- Wat zie je?

Toetsen

• 7 de octubre 2021* - Audios: luistertoets (max. 10 minutos)
• 14 de octubre 2021* - Capítulo 1 (max. 40 minutos)

Voorbereiding: 

• actief meedoen in de les
• je werkboek maken
• woordjes en zinnen leren (tekst- en werkboek of Memrise)

* de datum dat je 80 minuten Spaans hebt deze week

Saludar

¡Muy bien, Diba, Jessen, Lars, Loeka, Rik, Romy, Soraya y Thijn!

deberes

(huiswerk)

"Oh, ja!"

Niet gemaakt? Afronden voor de volgende les.

Chequeamos...

* Begroeten

* Afscheid nemen

We checken...

* Los números (1-20)

* Uitspraak:

- u

- v

- j

- ll

- h

- ñ

Wat betekent 'Hola'?

1. Hallo
2. Hoe gaat het?
3. Doei
4. Ik heet

Hoe zeg je goedendag?

1. Buenos dias
2. Bonjour
3. Bom dia

Naam

¿Cómo te llamas?

Me llamo ...

....... te llamas?

1. qué
2. por qué
3. cómo
4. quién

Wat betekent "Me llamo..."

1. Ik woon in ...
2. Ik werk als...
3. Ik ben ... jaar oud
4. Ik heet...

Leeftijd

¿Cuántos años tienes?

Tengo ... años.

¿Cuántos años tienes?

1. Tengo... años.
2. Soy...años.

Woonplaats

¿Dónde vives?

Vivo en ...

....... vives?

1. cómo
2. dónde
3. qué
4. cuánto

¿Dónde vives?

1. Waar woon je?
2. Hoe heet je?
3. Hoe oud ben je?
4. Hoe heet je hond?

Antwoord op: ¿Dónde vives?

1. Tengo 16 años.
2. Vivo en Capelle.
3. Vivo Capelle.
4. Vives en Capelle.

Op welke manieren kun je afscheid nemen van iemand in het Spaans?

1. Buenos días
2. Hasta mañana
3. Hasta luego
4. Adiós

Los artículos

• De, het, een zijn Nederlandse lidwoorden 

• In het Spaans zijn er mannelijke en vrouwelijke lidwoorden 

• In het Spaans zijn er lidwoorden voor enkelvoud en voor meervoud

• Een bepaald lidwoord is: de / het 
  

• Een onbepaald lidwoord is: een / een paar 
  

• De Spaanse bepaalde lidwoorden (de/het) zijn: el, la, los, las.
  

• De Spaanse onbepaalde lidwoorden (een/eenpaar) zijn: un, una, unos, unas
  

LIDWOORDEN 

Lidwoorden. 

Ser = zijn

Yo soy	Ik ben
Tú eres	Jij bent
Él/ Ella/ Usted es	Hij/ Zij is / U bent
Nosotros somos	Wij zijn
Vosotros sois	Jullie zijn
Ellos/ Ellas/ Ustedes son	Zij zijn

het werkwoord SER

1. Pablo ________ (ser) un chico.
2. Yo ________ (ser) holandés. 
3. Paco y Lola _________ (ser) amigos. 
4. Vosotros _________ (ser) muy amables. 
5. Tú ____________ (ser) de Italia. 
6. Marta y yo __________ (ser) familia.  

Schrijf de antwoorden in je schrift!