In het meervoud schrijf je een zelfstandig naamwoord altijd met het lidwoord 'de': de meisjes
A
waar
B
niet waar
Slide 9 - Quizvraag
meervoud van laars is...
A
laarsen
B
laarzen
Slide 10 - Quizvraag
Wat is het meervoud van fotograaf?
A
fotograven
B
fotografen
C
fotogravven
D
fotograffen
Slide 11 - Quizvraag
Wat is het meervoud van penalty?
Slide 12 - Open vraag
Wat is het meervoud van mogelijkheid?
Slide 13 - Open vraag
Woorden die eindigen op: a, i, o, u of y krijgen in het meervoud een 's.
A
waar
B
niet waar
Slide 14 - Quizvraag
In het meervoud verandert de 's' altijd in een 'z'.
A
waar
B
niet waar
Slide 15 - Quizvraag
Wat is het meervoud muis?
A
muisen
B
muissen
C
muizen
D
muizzen
Slide 16 - Quizvraag
Wat is het meervoud van collega?
A
collegas
B
collega's
C
collegaas
D
collegaa's
Slide 17 - Quizvraag
Schrijf onder elkaar de meervoudsvorm op van de volgende woorden: paraplu, baby, drempel, tafel, bureau, bacterie, stad, ei, drie, kaars, schip, niveau
Slide 18 - Open vraag
Wat betekent de albatros?
A
een persoon die heel bekend is
B
grote zeevogel met lange vleugels
C
iemand die het nieuws onderzoekt
Slide 19 - Quizvraag
Wat betekent het gelid?
A
iemand die het nieuws onderzoekt
B
een gevaarlijke toestand
C
opstelling in een rij
Slide 20 - Quizvraag
wat betekent de academicus?
A
iemand die een diploma van de universiteit heeft
B
iemand die verschillende onderzoeken heeft verricht op een hoog niveau