Grammaire werkwoorden op -er

                     Bonjour!
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

                     Bonjour!

Slide 1 - Tekstslide

Les objectifs 
À la fin de la leçon ken/kun je: 
--> regelmatige Franse werkwoorden op -er herkennen in de tegenwoordige tijd. 
--> de regel van het vervoegen van de regelmatige werkwoorden op -er. 
-- > kun je zelf een regelmatig werkwoord vervoegen

Slide 2 - Tekstslide

0

Slide 3 - Video

Regelmatige ww op -er
De meeste werkwoorden in het Frans eindigen op -ER
Bijvoorbeeld:
  • danser
  • travailler
  • donner

Bijna al deze werkwoorden worden op dezelfde manier vervoegd. Dit noemen we de regelmatige werkwoorden op-er. 

Slide 4 - Tekstslide

De stam
De stam van het werkwoord maak je door -ER van het hele werkwoord af te halen. Later plak je hier de uitgangen achter...

Bijvoorbeeld:
parler --> parl
danser --> dans

Slide 5 - Tekstslide

je (ik)
+ e
tu (jij)
+ es
il (hij)
+ e
elle (zij)
+ e
on (men/we)
+ e
nous (wij)
+ ons
vous (jullie/u)
+ ez
ils (zij, mnl)
+ ent
elles (zij, vrl)
+ ent
UITGANGEN

van de 
werkwoorden
op

-ER

Slide 6 - Tekstslide

De uitgangen van regelmatige werkwoord op -er

Slide 7 - Tekstslide

Sleep de uitgangen naar de juiste plek!

Je
Tu
Il
Nous
Vous
Ils
E
ES
E
ONS
EZ
ENT

Slide 8 - Sleepvraag

Wat is de stam van parler?

Slide 9 - Open vraag

Wat is de stam van marcher?

Slide 10 - Open vraag

Wat is de stam van danser?

Slide 11 - Open vraag

donner - tu ...
A
donner
B
donne
C
donnes
D
donnons

Slide 12 - Quizvraag

demander - nous ...
A
demandez
B
demandent
C
demandons
D
demande

Slide 13 - Quizvraag

manger - je ...
A
manger
B
mangez
C
manges
D
mange

Slide 14 - Quizvraag

danser - elle ...
A
dansons
B
danses
C
danse
D
dansez

Slide 15 - Quizvraag

parler - vous ...
A
parlez
B
parlons
C
parlent
D
parle

Slide 16 - Quizvraag

vertaal:
hij praat
A
il parles
B
il parlons
C
il parler
D
il parle

Slide 17 - Quizvraag

vertaal:
jij zoekt
A
tu cherches
B
tu cherche
C
tu cherchons
D
tu cherchez

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Video

Weet je het nog?

Slide 20 - Tekstslide

Kies de juiste vorm van avoir in:
Ils ________ (avoir)
A
ai
B
ont
C
avez
D
avons

Slide 21 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van avoir in:
Ils ________ (avoir)
timer
0:10
A
ai
B
ont
C
avez
D
avons

Slide 22 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van avoir in:
J' ________ (avoir)
timer
0:20
A
ai
B
as
C
ont
D
avons

Slide 23 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van avoir in:
Vous ________ (avoir)
timer
0:20
A
ont
B
avons
C
avez
D
a

Slide 24 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van avoir in:
Tu ________ (avoir)
timer
0:20
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 25 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van avoir:
Marie ________ (avoir)
timer
0:20
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Video

Les devoirs
Apprendre:
Vocabulaire 4

Faire:
H2 Onderdeel D
Opdracht 16, 17

Slide 28 - Tekstslide