24/10 § 6 Verkleinwoorden Cursus 7 Spelling (online)

Verkleinwoorden
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Verkleinwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Lesdoel
  • Lezen
  • Terugblik
  • Instructie- zelfstandig in stilte werken 
  • Verlengde instructie - in stilte werken 
  • Exitticket
  • Afsluiten (reflectie en feedback)

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:

  • kun je benoemen wat de regels zijn voor het spellen van verkleinwoorden;
  • heb je geoefend met verkleinwoorden.

Blauw = kennen = kennis = leren
Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

Slide 3 - Tekstslide

timer
15:00
In stilte lezen uit het door jouw gekozen boek op niveau.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

porie
Meervoud op -iën
meervoud op -ieën
meervoud op -eën
zee
bacterie
idee
slee
drie
olie
braderie 

Slide 6 - Sleepvraag

Meervoud op -s

Schrijf de -s aan een woord vast als de uitspraak correct blijft:
- dominees, garages, goeroes, kolibries, logés, oevers

Schrijf om uitspraakproblemen te voorkomen ’s:
- bij afkortingen: vwo’ers, dvd’s, wc’tje
- in woorden die eindigen op a, i, o, u, y, de klinkers uit het ezelsbruggetje: ik hou van ys → ’s:
- taxi’s, piano’s, paraplu’s, lama’s, jury’s
Maar: etuis, bureaus, milieus, jockeys, cowboys, essays; hier is geen uitspraakprobleem.

Slide 7 - Tekstslide

Meervouden met -en

Schrijf -en aan het woord vast: klanten, paarden, wensen
Let op:
- klinkerweglating: verhoor – verhoren
- medeklinkerverandering: bies – biezen; laars – laarzen
Maar: fotograaf – fotografen
- medeklinkerverdubbeling: stok – stokken
Maar: als een woord eindigt op een onbeklemtoonde -es, -et, -ik, -it, verdubbelt de laatste medeklinker niet: kievit – kieviten, stommerik – stommeriken, luiwammes – luiwammesen

Woorden op -ie krijgen soms een -s (provincies, families), maar in andere gevallen een -n (poriën) of -en (industrieën). Voor meervouden op -n of -en is de regel:
- klemtoon op -ie → meervoud met -ën: industrie – industrieën
- klemtoon niet op -ie → meervoud met -n; trema op de e die er al staat: porie – poriën

Slide 8 - Tekstslide

Meervouden met -s of -en en -s of -n en met met -eren

Meervouden met -s of -en en -s of -n
Er zijn woorden met twee meervoudsvormen, met -s en met -en (sponsors – sponsoren, zoons – zonen) of -s en -n (gemeentes – gemeenten, methodes – methoden).
Bij woorden op -ee met een meervoud op -s schrijf je de -s aan het woord vast: chimpansees, dictees. Bij een meervoud op -en komt er een trema op de -e van de uitgang -en: ideeën, moskeeën.

Meervouden met -eren
Een beperkt aantal woorden heeft een meervoud op eren: ei – eieren, rund – runderen.
- klemtoon niet op -ie → meervoud met -n; trema op de e die er al staat: porie – poriën

Slide 9 - Tekstslide

Vreemde meervoudsvormen

Oorspronkelijk Latijnse woorden hebben soms twee meervoudsvormen, maar niet altijd:
- basis – bases of basissen
- datum – data of datums
- medium – media; alleen als het een tussenpersoon betreft: mediums
- antibioticum – antibiotica
- chemicus – chemici

Slide 10 - Tekstslide

Nieuwe lesstof

Slide 11 - Tekstslide

1. de hand -> het hand

2. het been -> het been

3. de rug -> het rug

4. de vinger -> het vinger

5. de voet -> het voet

6. het oog -> het oog
. . .
. . .
. . .
. . .
. . .
. . .
je
tje
je
je
tje
getje

Slide 12 - Sleepvraag

Verkleinwoorden
Je gebruikt een verkleinwoord om aan te geven dat iets klein is, bijvoorbeeld autootje in de betekenis ‘een kleine auto’. 

Maar er zijn nog meer redenen om een verkleinwoord te gebruiken:
- om aan te geven hoe gezellig het is: een heerlijk weekendje weg; een terrasje pakken: het verkleinwoord geeft de sfeer van dat moment aan;
- om te laten merken dat we iets of iemand lief vinden: Dag schatje van me;
als eufemisme, om iets minder erg te laten klinken: Hij heeft een buikje gekregen;
- uit bescheidenheid, als understatement: Dat heeft me wel een paar centjes gekost;
- denigrerend, alsof iets weinig voorstelt: Die paar spulletjes van jou haal ik straks wel op.

Slide 13 - Tekstslide

Verkleinwoorden
Dit zijn de regels voor de vorming van verkleinwoorden:
Achter het zelfstandig naamwoord zet je -je, -kje, -pje, -tje of -etje:
- kast – kastje, leuning – leuninkje, bloem – bloempje, deur – deurtje, plan – plannetje.

Korte klanken worden in het verkleinwoord soms lang:
- blad – blaadje, lot – lootje.

Bij woorden die op een klinker eindigen, is er meestal klinkerverdubbeling:
- lama – lamaatje, café – cafeetje, jojo – jojootje, reçu – reçuutje.

 Maar: kiwi – kiwietje, buggy – buggy’tje.
Afkortingen krijgen een apostrof: dvd’tje, A4’tjes, 6’jes en 7’tjes.

Slide 14 - Tekstslide

Wat is het verkleinwoord van
tv

Slide 15 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van...
radio?

Slide 16 - Open vraag



Noteer het verkleinwoord:

ketting

Slide 17 - Open vraag

Maak het verkleinwoord van 'dvd'

Slide 18 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van medley?

Slide 19 - Open vraag

Werk voor deze les + huiswerk: Alvast aan het werk? 
  • je begrijpt de lesstof/theorie voldoende (je kunt het groene theorieblok uit je boek gebruiken als ondersteuning) 
  • je werkt in STILTE en je mag NIET PRATEN of OVERLEGGEN en geen vragen stellen
  • je bent echt aan het werk!
Klaar = in STILTE lezen

Pak je VIP en noteer:
Cursus 7 Spelling, § 6 Verkleinwoorden, opdracht 4, 5, 6b, 7b en 8b

Wat niet af is = huiswerk
Stel de volgende les vragen over dingen die je niet begreep!

Slide 20 - Tekstslide

Hoofdregel verkleinwoorden
Bij veel zelfstandige naamwoorden kunnen we het verkleinwoord maken door er -je, -tje, -pje of -etje achter te zetten.
*-je -> mensje, koekje
*-tje -> touwtje, aardbeitje
*-pje -> raampje, probleempje
*-etje -> balletje, biggetje
 -Let erop dat je bij -etje soms een verdubbeling van de medeklinkers krijgt.

Slide 21 - Tekstslide

Uitzondering 1
Wanneer het woord eindigt op 'ng', gebruiken we -kje of -etje voor het verkleinwoord.
*Koning -> koninkje
*Ring -> ringetje

Slide 22 - Tekstslide

Uitzondering 2
Soms verandert de klinker wanneer je een verkleinwoord maakt.
*Blad -> blaadje
*Glas -> glaasje
*Vat -> vaatje
*Schip -> scheepje

Slide 23 - Tekstslide

Maak het juiste verkleinwoord.
¨de haring¨
A
het haringkje
B
het haringtje
C
het harinkje
D
het haringetje

Slide 24 - Quizvraag

Maak het juiste verkleinwoord.
¨de mal¨
A
het maletje
B
het malpje
C
het maltje
D
het malletje

Slide 25 - Quizvraag

Maak het juiste verkleinwoord.
¨het pad¨
A
het padje
B
het paadje
C
het padtje
D
het padetje

Slide 26 - Quizvraag

Maak het juiste verkleinwoord van 'de berging'
A
de berginkje
B
de bergingetje
C
de bergingkje
D
de bergingtje

Slide 27 - Quizvraag

Uitzondering 3
Wanneer het woord eindigt op een lange klinker die met één letter geschreven is, dan moeten we de klinker verdubbelen bij het verkleinwoord.
*Oma -> omaatje
*Café -> cafeetje
*Taxi -> taxietje
*Auto -> autootje
*Paraplu -> parapluutje
 -Let op: 'é' wordt 'ee' en 'i' wordt 'ie'.

Slide 28 - Tekstslide

Uitzondering 4
Als het woord eindigt op een enkele 'y' die als 'ie' wordt uitgesproken, of op een 'u' die als 'oe' wordt uitgesproken, gebruiken we een apostrof.
*Tiramisu -> tiramisu´tje
*Baby -> baby´tje

Slide 29 - Tekstslide

Maak het juiste verkleinwoord.
¨de coupé¨

Slide 30 - Open vraag

Maak het juiste verkleinwoord.
¨het residu¨

Slide 31 - Open vraag

Maak het juiste verkleinwoord.
¨de haiku¨

Slide 32 - Open vraag

Maak het juiste verkleinwoord.
¨de pony¨

Slide 33 - Open vraag

Maak het verkleinwoord van 'oma'

Slide 34 - Open vraag

Uitzondering 5
Als het woord een afkorting, een letter of een cijfer is, gebruiken we een apostrof.
*Cd -> cd´tje
*A4 -> A4´tje
*M -> m´etje
*5 -> 5´je

Slide 35 - Tekstslide

Uitzondering 6
Als een woord eindigt op een /e/ die we niet uitspreken, laten we de 'e' in het verkleinwoord weg.
*Giraffe -> girafje
*Blessure -> blessuretje

Als een woord al eindigt op een 'd' of een 't', dan schrijven we -je.
*Biscuit -> biscuitje
*Boulevard -> boulevardje

Slide 36 - Tekstslide

Maak het verkleinwoord van 'dvd'

Slide 37 - Open vraag

Maak het juiste verkleinwoord.
¨de parachute¨

Slide 38 - Open vraag

Maak het juiste verkleinwoord.
¨de brancard¨

Slide 39 - Open vraag

Werk voor deze les + huiswerk: 

    Pak je VIP en noteer:
    Cursus 7 Spelling, § 6 Verkleinwoorden, opdracht 4, 5, 6b, 7b en 8b

    Verlengde instructie:
    Cursus 7 Spelling, § 6 Verkleinwoorden, opdracht 4, 5, 6b, en 7b

    Klaar = in STILTE lezen
    Wat niet af is = huiswerk
    Stel de volgende les vragen over dingen die je niet begreep!

    Slide 40 - Tekstslide

    Lesdoel:
    Aan het einde van deze les:

    • kun je benoemen wat de regels zijn voor het spellen van verkleinwoorden;
    • heb je geoefend met verkleinwoorden.

    Blauw = kennen = kennis = leren
    Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

    Slide 41 - Tekstslide

    leuning, bloem
     -je, -kje, -pje, -tje of -etje
    korte klanken worden  soms lang
    een apostrof
    meestal een klinker-
    verdubbeling
    dvd, 6
    café, reçu
    blad, lot 

    Slide 42 - Sleepvraag

    Ik kan benoemen wat de regels zijn voor het spellen van verkleinwoorden. zijn.

    😒🙁😐🙂😃

    Slide 43 - Poll

    Reflectie:
    Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
    Wat kan nog iets beter? Wat ga je daarvoor doen?

    Slide 44 - Open vraag

    Feedback
    Wat vond je fijn/goed aan deze les?
    Wat zou je liever anders zien?

    Slide 45 - Open vraag