2.3 Eenmaal, andermaal, verkocht!

Omzet=...
Afzet=...
A
Omzet=aantal stuks Afzet=aantal x de prijs
B
Omzet=aantal stuks x de prijs Afzet = aantal stuks
1 / 18
volgende
Slide 1: Quizvraag
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Omzet=...
Afzet=...
A
Omzet=aantal stuks Afzet=aantal x de prijs
B
Omzet=aantal stuks x de prijs Afzet = aantal stuks

Slide 1 - Quizvraag

Zijn onderstaande kosten variabele kosten of vaste kosten?

huur gebouw
A
variabele kosten
B
vaste kosten

Slide 2 - Quizvraag

Om uiteindelijk toch een flinke winst te maken, is het nodig dat Action een grote afzet heeft. Wat wordt er bedoeld met afzet?
A
Het aantal producten dat ingekocht wordt
B
het aantal producten dat verkocht wordt
C
het aantal verkochte producten x de kostprijs
D
het aantal verkochte producten x de verkoopprijs

Slide 3 - Quizvraag

Een ondernemer heeft 800 euro aan vaste kosten. De variabele kosten bedragen 5 euro per stuk.
Hij produceert 20 stuks.
Wat is de kostprijs per product?
A
5 euro
B
45 euro
C
100 euro
D
900 euro

Slide 4 - Quizvraag

Loonkosten zijn:
A
variabele kosten
B
vaste kosten

Slide 5 - Quizvraag

Hoe komt het dat de kostprijs van
een product daalt, als de totale productie toeneemt?
A
omdat de variabele kosten verdeeld worden over meer producten
B
omdat de vaste kosten verdeeld worden over meer producten
C
omdat de arbeidsproductiviteit dan ook toeneemt
D
omdat de productiecapaciteit dan ook toeneemt

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Video

abstracte markt
concrete markt

Slide 8 - Tekstslide

abstracte markt
abstracte markt

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Leerdoel 10: Je leert wat een vraag- en aanbodoverschot is.
Leerdoel 11: Je kunt een vraag- en aanbodoverschot aanwijzen in een grafiek(model)
Aanbodoverschot: Er is meer aanbod dan vraag. Hieronder zie je de markt van de I-phone X. Bij een prijs van 400 euro is het aanbod 1.000 telefoons en de vraag is 600 telefoons. Er wordt dus meer aangeboden dan er wordt gevraagd.
Vraagoverschot: Er is meer vraag dan aanbod. Hieronder zie je de markt van de I-phone X. Bij een prijs van 250 euro is het aanbod 400 en de vraag 1.200. Er wordt meer gevraagd dan er wordt aangeboden.



Slide 14 - Tekstslide

Leerdoel 12: Je kunt een vraag- en aanbodoverschot berekenen.

Aanbodoverschot berekenen:
Aanbod= 1.000 stuks
Vraag= 600 stuks.
Overschot is dus 1.000-600= 400 stuks
De prijs is 400 euro x 400stuks= 160.000 euro aanbodoverschot
 
Vraagoverschot berekenen:
Aanbod= 400 stuks
Vraag= 1.200 stuks
Overschot is dus 1.200-400= 800 stuks
De prijs is 250 euro x 800 stuks= 200.000 euro
Vraagoverschot



Slide 15 - Tekstslide

  • Evenwichtsprijs
  • -> De prijs waarbij vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn

    • Evenwichtshoeveelheid
    • -> Het aantal producten dat gevraagd en aangeboden wordt bij de evenwichtsprijs

    Slide 16 - Tekstslide

    Overschot
    Vraagoverschot
    De vraag is groter dan het aanbod
    De prijs gaat stijgen

    Aanbodoverschot
    Het aanbod is groter dan de vraag
    De prijs gaat dalen

    Slide 17 - Tekstslide

    Slide 18 - Tekstslide