Comparisons 1mh


Welcome
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les


Welcome

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

To do list:
1. Take attendance
2. Grammar: comparisons
3. Reading exercises
4. Phrases exercise
5. Time left: ReadTheory.org

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesson Goals:
At the end of this lesson...
* you know how to form comparisons;
* you have worked on your reading skills.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

LessonUp 
1. Go to: LessonUp.app
2. Inloggen --> Log in met Google
3. Deelnemen aan les: JA




timer
0:30

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Comparisons
Trappen van vergelijking


Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Comparative + superlative

Vergrotende + overtreffende trap

Slide 6 - Tekstslide

Vergrotende trap = comparative
Overtreffende trap = superlative
Comparative + superlative
klein - kleiner - kleinst(e)
small - smaller - smallest



Vergrotende + overtreffende trap

Slide 7 - Tekstslide

Adjectives = bijvoeglijke naamwoorden
Comparative:
+ER




Superlative:
+EST


Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Comparative + superlative

small - smaller - smallest


big - bigger - biggest


nice - nicer - nicest

Vergrotende + overtreffende trap

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Pay attention to words ending with a 

consonant + Y! 

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Syllables
Syllables are important when talking about comparisons.
What are syllables?

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

How many syllables:
'nice'
A
1
B
2
C
3

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

How many syllables:
'intelligent'
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

How many syllables:
'popular'
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Comparative:
+ ER
1 syllable
2 syllable ending in: -y, -le,  -er, -ow





Superlative:
+EST
1 syllable
2 syllable ending in: -y, -le, -er, -ow




Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Words with 2 syllables
Adjective ends in: -y, -le, -er, -ow:
Comparative = -er
Superlative = -est

simple- simpler than - the simplest
funny - funnier than - the most funniest
clever - cleverer than - the cleverest
slow - slower than - the slowest


Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Comparative:
+ ER
1 syllable
2 syllable ending in: -y, -le, -er, -ow

MORE
2 or more syllables





Superlative:
+EST
1 syllable
2 syllable ending in: -y, -le, -er, -ow


MOST
2 or more syllables



Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Words with 2 syllables or more
more + (the) most

careful - more careful  - (the) most careful 
famous - more famous - (the) most famous

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Comparative:
+ ER
1 syllable
2 syllable ending in: -y, -le, -er, -ow

MORE
2 or more syllables

Often followed by: THAN



Superlative:
+EST
1 syllable
2 syllable ending in: -y, -le, -er, -ow


MOST
2 or more syllables

 THE is often placed before a superlative.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Pay attention!
goed - beter - best
good - better - best

slecht - slechter - slechtst(e)
bad - worse - worst






Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Who is the ... (rich) woman on earth?

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Non-smokers usually live ... (long) than smokers.

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

My house is ... (big) than yours.

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Fill in:
This house is the .... (cheap) house I have ever seen!

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Fill in:
This exercise is .... (difficult) than the other exercise.

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Fill in:
This house is the ...... (expensive) house in the street.

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Fill in:
You won the lottery? You must be the … (lucky) person in the world!

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

A holiday by the sea is ... (good) than
a holiday in the mountains.

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

He was the ... (clever) thief of all.

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

The weather this summer is even ... (bad) than last summer.

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

I understand the comparisons.
😒🙁😐🙂😃

Slide 31 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Let's get to work!
Do: Reading exercises 9 A + 10
Do: Phrases exercise 16A (Use the phrases in your CB, page 120)
Do: Booklet OR ReadTheory.org

How: first 5 minutes in silence 
timer
5:00

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Welcome

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

To do list:
1. Take attendance
2. Practical info: Reading Test + Speaking Assignment + Booklet Mr Fox - deadline Friday, June 10th.
3. Grammar: Comparisons
4. Reading Exercises
5. Special project Ms. Meijer
6. Recap







Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesson Goals:
At the end of this lesson...
* you know how to form comparisons;
* you have worked on your reading skills.

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Do we remember?
What are comparisons?

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Do we remember?
What is a comparative and what is a superlative?

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Do we remember?
big - bigger - ?

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Do we remember?
dangerous - ? - ?

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Do we remember?
funny - ? - ?

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Do we remember?
How can we recognise the comparative?


Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Do we remember?
How can we recognise the superlative?


Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

as ... as
When you want to compare two things you can use:
as ... as
not as ... as

English is as important as Dutch.
Football is not as important as homework.

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

as ... as in a sentence:
*          You compare two things that are equal to each other.
                         Ben is as smart as Tom.

*          Signal words:
                          just, same 

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Comparative in a sentence:
*          You compare two things that are NOT equal.

*          Use TH
AN               An elephant is bigger than a Koala.


Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Superlative in a sentence:
*     Use THE               It's the most wonderful time of the year!

*     You always need a noun after the superlative
                 It was the worst day ever!
                 Nicole is the fastest runner in the game.

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Let's practice
Open your workbook to page 52.
Look at exercise 14 A

Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Let's practice
Do: Exercise 14 A + B
How: inside voices

Finished: 
Reading Exercises 2+3+4 (WB, pages 139-140)

Slide 49 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies