In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Ordening
Slide 1 - Tekstslide
Doel van de les
Je kan het determineren lezen en toepassen;
Je kan het determineren op de juiste manier opschrijven.
Slide 2 - Tekstslide
Determineren
Als je een organisme niet kent
Kijken naar de kenmerken
Volg het schema en volg de stappen
Begin bij 1
SCHRIJF DE STAPPEN OP!
Gebruik een - tussen de stappen
Slide 3 - Tekstslide
Determineren
Als je een organisme niet kent
Kijken naar de kenmerken
Volg het schema en volg de stappen
Begin bij 1
SCHRIJF DE STAPPEN OP!
Slide 4 - Tekstslide
Stap 1
Bekijk de cel en kijk bij welk rijk het hoort
Slide 5 - Tekstslide
Relatieve grootte
De cellen van organismen verschillen in grootte. Een bacteriecel is veel kleiner dan de meeste cellen van eukaryoten. Relatieve grootte = de grootte in verhouding tot andere organismen
Slide 6 - Tekstslide
Plantencel
A
B
C
D
Slide 7 - Quizvraag
Schimmelcel
A
B
C
D
Slide 8 - Quizvraag
Bacteriecel
A
B
C
D
Slide 9 - Quizvraag
Dierencel
A
B
C
D
Slide 10 - Quizvraag
Stap 2
Kijk naar de kenmerken van het organisme
Slide 11 - Tekstslide
Determineren
Als je een organisme niet kent
Kijken naar de kenmerken
Volg het schema en volg de stappen
Begin bij 1
SCHRIJF DE STAPPEN OP!
Slide 12 - Tekstslide
Een zaadplant heeft een kenmerk dat sporenplanten niet hebben:
A
wortels
B
stengels
C
bladeren
D
bloemen
Slide 13 - Quizvraag
wieren hebben:
A
Stengels en bladeren
B
Wortels en bladeren
C
Alleen een stengel
D
geen van allen
Slide 14 - Quizvraag
Op de afbeelding zie je een plant. de plant heeft geen bloemen. wat voor een soort plant is dit?
A
zaadplant
B
sporenplant
Slide 15 - Quizvraag
Zaadplanten
Planten zich voort door zaden
Sommige zaadplanten hebben bloemen.
Sporenplanten
Mossen, varens en paardenstaarten.
Deze planten zich voort door sporen
Slide 16 - Tekstslide
Wieren
Kenmerken van wieren:
Geen wortels
Geen stengel
Geen bladeren
Geen bloemen
Sporen (meercellig)
Deling (ééncellig)
(en algen)
Slide 17 - Tekstslide
Determineren
Als je een organisme niet kent
Kijken naar de kenmerken
Volg het schema en volg de stappen
Begin bij 1
SCHRIJF DE STAPPEN OP!
Slide 18 - Tekstslide
Indeling dieren
Slide 19 - Tekstslide
Heeft dit dier een skelet? Zo ja; wat voor soort skelet?
A
Nee, geen skelet
B
Ja, een inwendig skelet
C
Ja, een uitwendig skelet
D
Ja, zowel inwendig als uitwendig skelet.
Slide 20 - Quizvraag
Is het dier niet-symmetrisch, tweezijdig symmetrisch of veelzijdig symmetrisch?
A
Niet-symmetrisch.
B
Tweezijdig symmetrisch.
C
Veelzijdig symmetrisch.
Slide 21 - Quizvraag
Het skelet is...
A
Inwendig
B
Uitwendig
Slide 22 - Quizvraag
Een dier met een inwendig skelet heeft zijn skelet aan de ...?
A
Binnenkant.
In zijn lichaam.
B
Buitenkant.
Als een pantser.
C
Buitenkant.
Als een schelp.
D
Buitenkant.
Als een huisje.
Slide 23 - Quizvraag
Is het dier niet-symmetrisch, tweezijdig symmetrisch of veelzijdig symmetrisch?
A
Niet-symmetrisch
B
Tweezijdig symmetrisch
C
Veelzijdig symmetrisch
Slide 24 - Quizvraag
Is dit dier symmetrisch? Zo ja, is het dan 2-zijdig of veelzijdig symmetrisch?
A
niet symmetrisch
B
2-zijdig symmetrisch
C
veelzijdig symmetrisch
Slide 25 - Quizvraag
Determineren
Als je een organisme niet kent
Kijken naar de kenmerken
Volg het schema en volg de stappen
Begin bij 1
SCHRIJF DE STAPPEN OP!
1-2-3-4-5-
Slide 26 - Tekstslide
Het organisme heeft 6 poten
A
Insecten
B
Spinachtige
C
Kreefachtige
D
Veelpotige
Slide 27 - Quizvraag
Het organisme heeft 8 poten
A
Insecten
B
Spinachtige
C
Kreefachtige
D
Veelpotige
Slide 28 - Quizvraag
Het organisme heeft 10-14 poten
A
Insecten
B
Spinachtige
C
Kreefachtige
D
Veelpotige
Slide 29 - Quizvraag
Het organisme heeft ieder segment poten en bestaat uit veel segmenten
A
Insecten
B
Spinachtige
C
Kreefachtige
D
Veelpotige
Slide 30 - Quizvraag
Het organisme valt onder de gewervelde en heeft schubben met slijm
A
vissen
B
amfibieën
C
Vogels
D
reptielen
Slide 31 - Quizvraag
Het organisme valt onder de gewervelde en heeft droge schubben
A
vissen
B
amfibieën
C
Vogels
D
reptielen
Slide 32 - Quizvraag
Het organisme valt onder de gewervelde en heeft haren
A
zoogdieren
B
amfibieën
C
Vogels
D
reptielen
Slide 33 - Quizvraag
Het organisme valt onder de gewervelde en heeft veren