Onderwerp bepalen

Onderwerp bepalen
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
Media, Vormgeving en ICTMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Onderwerp bepalen

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

In deze les leer je:
  • hoe je een goed onderwerp kiest voor een presentatie of werkstuk.
  • hoe je weet welke informatie er in een presentatie of werkstuk moet komen.
  • hoe je weet welke vragen je moet beantwoorden voor je werkstuk of presentatie.

Slide 3 - Tekstslide

Je moet een werkstuk maken of presentatie geven. Waar begin je mee?
A
met plaatjes zoeken
B
met informatie zoeken
C
met een samenvatting maken
D
met een onderwerp bedenken

Slide 4 - Quizvraag

Het onderwerp!
Kies eerst je onderwerp. Pas daarna kun je gaan nadenken over de informatie die je nodig hebt.

Slide 5 - Tekstslide

Wat is belangrijk bij het kiezen van een onderwerp?
Wel belangrijk
Niet belangrijk
Dat je meer over het onderwerp wilt weten
Dat je al heel veel over het onderwerp weet.
Dat je nog niks over het onderwerp weet.
Dat je het onderwerp leuk vind.
Dat er genoeg informatie over het onderwerp te vinden is.

Slide 6 - Sleepvraag

Belangrijke dingen
Als je het onderwerp interessant vindt, gaat het maken van je werkstuk of presentatie veel makkelijker. Het kan fijn zijn als je al wat van het onderwerp weet, maar dat hoeft helemaal niet!

Slide 7 - Tekstslide

Waar of niet waar? 
Het onderwerp moet niet te groot en niet te klein zijn.
Waar!
Niet waar!

Slide 8 - Sleepvraag

De grootte
Zorg dat het onderwerp niet te klein is, dan kun je er weinig over vertellen. Maar maak het ook niet te groot. Voor je het weet ben je een jaar bezig!

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeeld:
'Dieren' is een goed onderwerp voor een werkstuk. Niet te groot, niet te klein
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Voorbeeld: Dieren
Dit onderwerp is veel te groot. Er zijn zoveel dieren op de wereld dat je er wel duizend presentaties of werkstukken over kunt maken. Kies in plaats daarvan één dier uit waarover je meer wilt weten!

Slide 11 - Tekstslide

Heb je een onderwerp? Dan ga je bedenken wat je over het onderwerp wilt weten. Je kunt dit doen door een soort tekening van je gedachten te maken. Hoe noem je zo'n tekening?
A
een grafiek
B
een tabel
C
een woordweb
D
een kruiswoordpuzzel

Slide 12 - Quizvraag

Een woordweb
Een woordweb helpt je om duidelijk te krijgen wat je allemaal over het onderwerp wilt weten

Slide 13 - Tekstslide

Wat zet je allemaal in een woordweb?
Meerdere antwoorden goed
A
Wat je over het onderwerp te weten wilt komen.
B
Wat je al over het onderwerp weet.
C
Waar je naar informatie gaat zoeken.
D
Waarom je voor het onderwerp gekozen hebt.

Slide 14 - Quizvraag

Wat staat erin een woordweb?
In een woordweb zet je alles wat je al weet over het onderwerp en alles waar je aan moet denken. Zet alleen woorden in het woordweb, geen zinnen!

Slide 15 - Tekstslide

Wat doe je nadat je een woordweb gemaakt hebt?
A
antwoorden bedenken
B
een tweede woordweb maken
C
informatie zoeken
D
kijken welke woorden bij elkaar horen

Slide 16 - Quizvraag

Woorden bij elkaar zoeken
Zoek woorden die met elkaar te maken hebben bij elkaar en geef ze dezelfde kleur. Zo breng je structuur aan in je woordweb.

Slide 17 - Tekstslide

Stel je hebt een woordweb gemaakt over zeeschildpadden. In je woordweb staan veel woorden.
Welke woorden horen bij elkaar?
A
Zee + staart
B
kleur + strand
C
eieren + baby's
D
vijanden + voedsel

Slide 18 - Quizvraag

De bij elkaar passende woorden
De woorden eieren en baby's horen bij elkaar. Ze hebben allebei te maken met hoe zeeschildpadden worden geboren. Deze woorden geef je dus dezelfde kleur.

Slide 19 - Tekstslide

Als al je woorden een kleur hebben, dan kun je elke kleur een titel geven. Dit worden straks je hoofdstukken.
Welke titel hoort bij deze woorden:
schild - ogen - poten - staart - vlekken
A
Voedsel
B
Vijanden
C
Uiterlijk
D
Voortplanting

Slide 20 - Quizvraag

De titel
Alle woorden hebben te maken met hoe een zeeschildpad eruit ziet. Een mooie titel die daarbij hoort is: Uiterlijk

Slide 21 - Tekstslide

Bij ieder hoofdstuk hoort een hoofdvraag die je gaat beantwoorden. Bij het hoofdstuk 'Uiterlijk' hoort bijvoorbeeld de hoofdvraag: Hoe zien zeeschildpadden eruit? Wat zijn nog meer goede hoofdvragen?
A
Hebben zeeschildpadden haar?
B
Wat eten zeeschildpadden?
C
Zijn zeeschildpadden groot?
D
Wie zijn de vijanden van zeeschildpadden?

Slide 22 - Quizvraag

Een goede hoofdvraag
Een goede hoofdvraag is niet te klein. Ook begint een hoofdvraag altijd met een vraagwoord: 
wie, wat, waar, wanneer, waarom, hoe.

Slide 23 - Tekstslide