Spelling H3 - voltooid en tegenwoordig deelwoord

Spelling H3
voltooid en tegenwoordig deelwoord
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Spelling H3
voltooid en tegenwoordig deelwoord

Slide 1 - Tekstslide

VD (voltooid deelwoord)
1. Zoek eerst de persoonsvorm!
2. Is deze een vorm van 'hebben', 'zijn' of 'worden'?
3. Ja? Begint het laatste ww in de zin met ge-, be-, ver-, ont-, er-, her-, mis-.

Dan heb je een VD. 


Slide 2 - Tekstslide

Er is deze week weer veel (gebeuren).
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt

Slide 3 - Quizvraag

Hij heeft zijn toets goed (maken), waar hij al op had (rekenen).
A
gemaakd, gerekend
B
gemaakd, gerekent
C
gemaakt, gerekend
D
gemaakt, gerekent

Slide 4 - Quizvraag

Opdracht 
Vul telkens de juiste vorm van het voltooid deelwoord in. 

Slide 5 - Tekstslide

1. Mijn buurjongen heeft vorige week zijn leraar ... (flessen).

Slide 6 - Open vraag

2. Hij had namelijk tijdens de les zijn klasgenoot ... (pesten).

Slide 7 - Open vraag

3. En die leraar had er natuurlijk iets van ... (zeggen). Of nee, hij wees mijn buurjongen overduidelijk terecht.

Slide 8 - Open vraag

4. Maar mijn buurjongen heeft toen keihard ... (liegen).

Slide 9 - Open vraag

5. Je zou ook kunnen zeggen, de leraar schaamteloos ... (bedriegen).

Slide 10 - Open vraag

6. Want zonder blikken of blozen heeft hij het pesten ... (ontkennen).

Slide 11 - Open vraag

7. En is zogenaamd woedend naar de rector ... (rennen).

Slide 12 - Open vraag

TD (tegenwoordig deelwoord)
Ander woord: onvoltooid deelwoord.

Het is nog bezig, terwijl je het doet. Er gebeuren dus twee dingen tegelijk.

Knipogend fietste hij voorbij.
De mannen vielen knokkend door de deur.
 

Slide 13 - Tekstslide

(Huilen) zocht het kind naar zijn moeder.
A
Huilen
B
Huilend
C
Huilent

Slide 14 - Quizvraag

Hij lachte (verontschuldigen).
A
verontschuldigend
B
verontschuldigen
C
verontschuldigent

Slide 15 - Quizvraag

Huiswerk

Maak van Spelling H3.8:
opdracht 1, 3, 4 en 5 op blz. 183-186 van je boek.

Slide 16 - Tekstslide