M3 bepaalde lidwoord & ww op IR hfdst 1

De + bepaalde lidwoorden = van
 De + le = du 
De les = des 
De +la = de - la 
De + l' = de - l' 
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

De + bepaalde lidwoorden = van
 De + le = du 
De les = des 
De +la = de - la 
De + l' = de - l' 

Slide 1 - Tekstslide

Bepaalde lidwoord
DE + LE
wordt ?
A
De la
B
Du
C
De l'
D
Des

Slide 2 - Quizvraag

Wanneer gebruik je
DE +L' ?
A
Bij meervoud
B
Bij vrouwelijk
C
Bij een klinker of stomme h
D
Bij mannelijk

Slide 3 - Quizvraag

Wanneer gebruik je
DE +LA ?
A
bij een klinker of stomme h
B
Bij vrouwelijk
C
Bij mannelijk
D
Bij meervoud

Slide 4 - Quizvraag

Wanneer gebruik je
DE +LES ?
A
Bij meervoud
B
Bij mannelijk
C
Bij vrouwelijk
D
Bij een klinker of stomme h

Slide 5 - Quizvraag

C'est la maison............ fille

Slide 6 - Open vraag

C'est le livre ...........prof

Slide 7 - Open vraag

Ce sont les livres...........élèves

Slide 8 - Open vraag

C'est la potre............entrée

Slide 9 - Open vraag

A + bepaalde lidwood = in, naar, op, bij 
À + le = au 
À + les = aux 
À + la = à la 
À + l' = à l' 

Slide 10 - Tekstslide

Ik ga naar le supermarché wordt?
A
Je vais à le supermarché
B
Je vais au supermarché
C
Je vais à la supermarché
D
Je vais aux supermarché

Slide 11 - Quizvraag

Ik ga naar la maison wordt?
A
Je vais aux maison
B
Je vais au maison
C
Je vais à la maison
D
Je vais à l' maison

Slide 12 - Quizvraag

Ik ga naar l' école wordt?
A
Je vais à lécole
B
Je vais au école
C
Je vais à la école
D
Je vais à les école

Slide 13 - Quizvraag

Ik ga naar de huizen wordt?
A
Je vais à l'maisons
B
Je vais au maisons
C
Je vais à la maisons
D
Je vais aux maisons

Slide 14 - Quizvraag

De werkwoorden op IR 

in de

 présent en passé composé

Slide 15 - Tekstslide

De werkwoorden op IR in de présent:
Wat moet je weghalen om de stam van FINIR te behouden ?
A
Ir
B
R
C
Nir
D
Niets

Slide 16 - Quizvraag

De stam van FINIR is dus FINI
Welke uitgang is voor JE (ik)
A
S
B
Ons
C
T
D
Ez

Slide 17 - Quizvraag

Welke uitgang is voor NOUS?
A
EZ
B
T
C
ENT
D
ONS

Slide 18 - Quizvraag

Bij nous, vous , Ils en elles doe je dubbel
SS
A
Niet
B
Waar
C
Weet niet
D
Soms

Slide 19 - Quizvraag

Welke zin is juist?
A
Nous finissons
B
Nous finissent
C
Nous finis
D
Nous finissez

Slide 20 - Quizvraag

Welke zin is juist?
A
Elles finissez
B
Elles finissent
C
Elles finissons
D
Elles finit

Slide 21 - Quizvraag

Bij welke persoon hoort 'finit
A
Je
B
Vous
C
Tu
D
Elle

Slide 22 - Quizvraag

En nu in de passé composé
welke hulp werkwoord heb jij nodig om de passé compose van choisir te kunnen vervoegen?
A
Avoir
B
être
C
Avoir en être
D
Geen

Slide 23 - Quizvraag

Ken jij avoir uit je hoofd vervoegen?
A
Nee
B
Ja
C
D
Een beetje

Slide 24 - Quizvraag

Wat is de vertaling van: ik heb gekozen?
A
J'achoisissons
B
J'aschoisis
C
J'ai choisissez
D
J'ai choisi

Slide 25 - Quizvraag

Wat is de vertaling van:
jullie hebben nagedacht?
A
Vous avons réfléchit
B
Vous ont réfléchissons
C
Vous avez réfléchi
D
Vous as réfléchissent

Slide 26 - Quizvraag

Wat is de vertaling van:
jij ben gegroeid?
A
Tu as grandi
B
Tu et grandi
C
Tu ont grandissons
D
Tu avez grandit

Slide 27 - Quizvraag

Wat is de vertaling van:
wij hebben ingevuld?
A
Nous sommes rempli
B
Nous avons rempli
C
Nous ont remplissez
D
Nous as remplissent

Slide 28 - Quizvraag

Wat is de vertaling van:
Jij heb gekozen?
A
Tu es choisi
B
Tu ont choisissez
C
Tu avez choisit
D
Tu as choisi

Slide 29 - Quizvraag

Samengevat: 
Tegenwoordige tijd (présent) - choisir /  - R =
je is
tu is
il, elle, on it
nous issons
vous iissez
Ils,elles issent 


Slide 30 - Tekstslide

Samengevat: 
Tegenwoordige tijd (présent) - choisir /  - R =
je is
tu is
il, elle, on it
nous issons
vous iissez
Ils,elles issent 


Slide 31 - Tekstslide