VEI Welke vaardigheden heb je nodig voor het examen biologie? 2023/2024




Welke vaardigheden heb je nodig voor het examen biologie? 2023/2024
Welke vaardigheden heb je nodig 
voor het examen biologie?
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3,4

In deze les zitten 43 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les




Welke vaardigheden heb je nodig voor het examen biologie? 2023/2024
Welke vaardigheden heb je nodig 
voor het examen biologie?

Slide 1 - Tekstslide

Het examen 

  • Ruim 50 vragen.
  • Ongeveer 15 verschillende onderwerpen.
  • Elk onderwerp heeft een titel, bijv.:  Buiktyfus, Bloedproducten of Prenataal onderzoek.
  • Elk onderwerp heeft één of meer vragen, vaak over stof uit verschillende thema's.
  • Meerkeuzevragen en open vragen.
woordenboek

Slide 2 - Tekstslide

Open vragen
  • Lees de vraag goed en zoek naar het "opdrachtwerkwoord", zoals: noem, bereken, noteer, teken, maak, schrijf op, enzovoort. Markeer dit woord in de vraag.
Er zijn 4 soorten open vragen:
  • leg uit-vragen
  • vragen met een kort antwoord
  • rekenvragen
  • vragen met een diagram

Slide 3 - Tekstslide

Open vragen
  • Stap 1 Selecteer de vraag.
  • Stap 2 Vervang de verwijswoorden in de vraag
  • Stap 3 Markeer het opdrachtwerkwoord.
  • Stap 4 Markeer de begrippen.
  • Stap 5 Omschrijf de begrippen.
  • Stap 6 Formuleer het antwoord.

Formuleer nu het antwoord met de begrippen van stap 5. Het antwoord bestaat uit:
de omschrijving van de begrippen
• een verbindingswoord
• de uitlegzin
.
Formuleer nu het antwoord met de begrippen van stap 5. 
Het antwoord bestaat uit:
• de omschrijving van de begrippen
• een verbindingswoord
• de uitlegzin
Verbindingswoorden zijn bijvoorbeeld daarom, omdat, daardoor, zodat, dus, enzovoort.
Omschrijf elk begrip dat je hebt gemarkeerd. 
Voor elk begrip gebruik je een nieuwe zin.
Markeer met kleur 2 de begrippen waarover de vraag gaat (zie afbeelding 1). 
De begrippen zijn bijna altijd woorden die je bij het vak biologie hebt geleerd. 
Maar het kunnen ook woorden zijn die worden beschreven in de tekst bij de vraag.
Markeer met kleur 1 het gebruikte opdrachtwerkwoord. Dit woord geeft aan wat je moet gaan doen. Opdrachtwerkwoorden zijn leg uit, verklaar, bereken, enzovoort.
Hierbij kun je denken aan de woorden die, dat, deze, daar, enzovoort. Schrijf de zin opnieuw, maar nu met de begrippen.
Ga eerst na welke zin in de tekst de echte vraag is.

Slide 4 - Tekstslide

Open vraag voorbeeld
ALGEN EN SALAMANDERS
In de eitjes van gevlekte molsalamanders leven eencellige algen. Deze plantjes gebruiken afvalstoffen van de larven die in de eitjes groeien. De larven van de molsalamanders hebben voordeel van de stoffen die de algen produceren bij de fotosynthese.
De volwassen molsalamanders bevinden zich overdag vooral onder stenen en in vochtige bodem.
Leg uit dat de salamanders daar geen voordeel meer kunnen hebben van algen in hun cellen.

Schrijf nu op je uitwerkblad jouw uitwerking van stap 1!
Uitwerking:
Stap 1 Selecteer de vraag.

Slide 5 - Tekstslide

Stap 1: selecteer de vraag
ALGEN EN SALAMANDERS
In de eitjes van gevlekte molsalamanders leven eencellige algen. Deze plantjes gebruiken afvalstoffen van de larven die in de eitjes groeien. De larven van de molsalamanders hebben voordeel van de stoffen die de algen produceren bij de fotosynthese.
De volwassen molsalamanders bevinden zich overdag vooral onder stenen en in vochtige bodem.

Stap 1:
Leg uit dat de salamanders daar geen voordeel meer kunnen hebben van algen in hun cellen.

Slide 6 - Tekstslide

Stap 2: Vervang de (2) verwijswoorden in de vraag.
ALGEN EN SALAMANDERS
In de eitjes van gevlekte molsalamanders leven eencellige algen. Deze plantjes gebruiken afvalstoffen van de larven die in de eitjes groeien. De larven van de molsalamanders hebben voordeel van de stoffen die de algen produceren bij de fotosynthese.
De volwassen molsalamanders bevinden zich overdag vooral onder stenen en in vochtige bodem.
Leg uit dat de salamanders daar geen voordeel meer kunnen hebben van algen in hun cellen.

Zoek eerst de verwijswoorden uit de vraag (het zijn er twee) en vervang die door waar ze naar verwijzen! 

Slide 7 - Tekstslide

Stap 2: Vervang de verwijswoorden in de vraag
ALGEN EN SALAMANDERS
In de eitjes van gevlekte molsalamanders leven eencellige algen. Deze plantjes gebruiken afvalstoffen van de larven die in de eitjes groeien. De larven van de molsalamanders hebben voordeel van de stoffen die de algen produceren bij de fotosynthese.
De volwassen molsalamanders bevinden zich overdag vooral onder stenen en in vochtige bodem.
  • Leg uit dat de salamanders daar geen voordeel meer kunnen hebben van algen in hun cellen.
  • daar verwijst naar onder stenen en in vochtige bodem.
  • voordeel verwijst in dit geval naar fotosynthese
Wat wordt nu de vraag?

Slide 8 - Tekstslide

Stap 2: Vervang de verwijswoorden in de vraag
ALGEN EN SALAMANDERS
In de eitjes van gevlekte molsalamanders leven eencellige algen. Deze plantjes gebruiken afvalstoffen van de larven die in de eitjes groeien. De larven van de molsalamanders hebben voordeel van de stoffen die de algen produceren bij de fotosynthese.
De volwassen molsalamanders bevinden zich overdag vooral onder stenen en in vochtige bodem.

Leg uit dat de salamanders daar geen voordeel meer kunnen hebben van algen in hun cellen.
daar  verwijst naar onder stenen en in vochtige bodem.
voordeel  verwijst in dit geval naar  fotosynthese

De vraag wordt dan: .............................................................................................................................................................................................

....................................................................................................................................................................................................................................

Slide 9 - Tekstslide

Stap 2: Vervang de verwijswoorden in de vraag
ALGEN EN SALAMANDERS
In de eitjes van gevlekte molsalamanders leven eencellige algen. Deze plantjes gebruiken afvalstoffen van de larven die in de eitjes groeien. De larven van de molsalamanders hebben voordeel van de stoffen die de algen produceren bij de fotosynthese.
De volwassen molsalamanders bevinden zich overdag vooral onder stenen en in vochtige bodem.
Leg uit dat de salamanders daar geen voordeel meer kunnen hebben van algen in hun cellen.

daar  verwijst naar onder stenen en in vochtige bodem.
voordeel  verwijst in dit geval naar  fotosynthese

De vraag wordt dan:  Leg uit dat de salamanders onder de stenen en in een vochtige bodem geen voordeel van fotosynthese meer kunnen hebben van algen in hun cellen

Slide 10 - Tekstslide

Stap 3: markeer het opdrachtwerkwoord in de vraag
ALGEN EN SALAMANDERS
In de eitjes van gevlekte molsalamanders leven eencellige algen. Deze plantjes gebruiken afvalstoffen van de larven die in de eitjes groeien. De larven van de molsalamanders hebben voordeel van de stoffen die de algen produceren bij de fotosynthese.
De volwassen molsalamanders bevinden zich overdag vooral onder stenen en in vochtige bodem.
Leg uit dat de salamanders daar geen voordeel meer kunnen hebben van algen in hun cellen.

Stap 3: Markeer het opdrachtwerkwoord

Slide 11 - Tekstslide

Stap 3: markeer het opdrachtwerkwoord in de vraag.
ALGEN EN SALAMANDERS
In de eitjes van gevlekte molsalamanders leven eencellige algen. Deze plantjes gebruiken afvalstoffen van de larven die in de eitjes groeien. De larven van de molsalamanders hebben voordeel van de stoffen die de algen produceren bij de fotosynthese.
De volwassen molsalamanders bevinden zich overdag vooral onder stenen en in vochtige bodem.

Stap 3:
Leg uit dat de salamanders daar geen voordeel meer kunnen hebben van algen in hun cellen.

Slide 12 - Tekstslide

Stap 4: Markeer de begrippen in de  vraag.

Leg uit dat de salamanders onder de stenen en in een vochtige bodem geen voordeel van fotosynthese meer kunnen hebben van algen in hun cellen

Slide 13 - Tekstslide

Stap 4: Markeer de begrippen in de vraag.

Leg uit dat de salamanders onder de stenen en in een vochtige bodem geen voordeel van fotosynthese meer kunnen hebben van algen in hun cellen.

Stap 5: omschrijf de begrippen.

Slide 14 - Tekstslide

Stap 5: Omschrijf de begrippen in de vraag.
Leg uit dat de salamanders onder de stenen en in een vochtige bodem geen voordeel van fotosynthese meer kunnen hebben van algen in hun cellen.

Stap 5: omschrijf de begrippen die van belang zijn om de vraag te beantwoorden:
  • In de salamanders groeien algen.
  • Algen die leven in de cellen hebben licht nodig voor fotosynthese

Slide 15 - Tekstslide

Stap 6: formuleer het antwoord
Formuleer nu het antwoord met de begrippen van stap 5. 
Het antwoord bestaat uit:
• de omschrijving van de begrippen
• een verbindingswoord
• de uitlegzin

Slide 16 - Tekstslide

Stap 6: formuleer het antwoord
Het hele antwoord luidt:
In de salamanders groeien algen. De algen die leven in de cellen van de salamanders
hebben licht nodig voor fotosynthese. Onder stenen en in vochtige bodem komt bijna
geen licht.
Daardoor kan er in de algen geen fotosynthese plaatsvinden.
Het antwoord bestaat uit:
• de omschrijving van de begrippen
• een verbindingswoord
• de uitlegzin
In de salamanders groeien algen. De algen die leven in de cellen van de salamanders
hebben licht nodig voor fotosynthese. Onder stenen en in vochtige bodem komt bijna
geen licht.
Daardoor kan er in de algen geen fotosynthese plaatsvinden.

Slide 17 - Tekstslide

Vragen met een kort antwoord
  • vaak kennisvragen
  • je weet het antwoord of je weet het antwoord (nog) niet.
  • volg het stappenplan als je het antwoord (nog niet weet.

Slide 18 - Tekstslide

Kort antwoord (voorbeeld)
Je weet het antwoord (nog) niet:
  • over welk onderwerp zou het kunnen gaan?
  • Je ziet de maag en misschien zie je de lever: 
  • Spijsvertering is het onderwerp
  • Er zijn geen andere vragen waar je bij kunt kijken.
  • Je slaat de vraag even over.
  • Aan het eind van het examen kijk je nog eens naar de vraag.


Je schrijft nu op:
  • in de galblaas wordt gal opgeslagen.

Slide 19 - Tekstslide

Rekenopgaven
Vaak kun je de vraag oplossen met een verhoudingstabel:
Vul de verhoudingentabel op de juiste manier in met de gegevens uit de vraag.
Reken bij de verhoudingentabel altijd terug naar 1.

Slide 20 - Tekstslide

Wat weet je al?

Slide 21 - Tekstslide

Van welke hoeveelheid weet je al hoeveel gram eiwitten er in zit 

Slide 22 - Tekstslide

Van welke hoeveelheid weet je al hoeveel gram eiwitten er in zit 
Van 100 g weet je al hoeveel gram eiwitten er in zit,
je moet altijd eerst terug naar 1!!

Slide 23 - Tekstslide

Van welke hoeveelheid moet het uitrekenen?
Van welke hoeveelheid moet het uitrekenen?

Slide 24 - Tekstslide

Altijd eerst terug rekenen naar 1

Slide 25 - Tekstslide

Altijd eerst terug rekenen naar 1
250

Slide 26 - Tekstslide

Altijd eerst terug rekenen naar 1

Slide 27 - Tekstslide

Oefenopgave
Rekenen procenten
met berekening,
verhoudingstabel
timer
5:00

Slide 28 - Tekstslide

Antwoord (met berekening) oefenopgave
(Gedrag van varkens)

Slide 29 - Tekstslide

Vragen met een diagram
  • Welke gegevens moeten er in de tabel komen te staan?
  • Bepaal de hoogste waarde.
  • De hoogste waarde bepaalt de indeling langs de verticale as(Y-as).
  • Zet de waarden langs de Y-as.
  • Zet de grootheid en de eenheid bij de verticale as.
  • Teken de staven los van elkaar.
  • Maak de staven niet te kort.
  • Zet onder elke staaf wat het voorstelt.

Slide 30 - Tekstslide

oefenopgave
staafdiagram

Slide 31 - Tekstslide

Uitwerking

Slide 32 - Tekstslide

Meerkeuzevragen

  • Bij een meerkeuzevraag noteer je alleen de hoofdletter die voor het gekozen antwoord staat. 
  • Let op: als je de kleine letter noteert, wordt je antwoord fout gerekend.
  • Als je iets wilt uitrekenen of opschrijven, doe dat op je kladpapier!

Slide 33 - Tekstslide

3 manieren om meerkeuzevragen te beantwoorden!
  1. Dek de antwoorden af.
  2. Schrijf de vraag en het antwoord in eigen woorden op.
  3. Werk volgens de rondenmethode


Slide 34 - Tekstslide

methode 1: Afdekken
  • Leg je hand of kladpapier over de antwoorden en bedenk zelf, zonder de antwoordmogelijkheden te zien, het antwoord.
  •  Bekijk de antwoorden en kies het antwoord dat het dichtst bij jouw antwoord ligt.
Voorbeeld: Wat zijn hormonen?
                        A. .....................
                        B. .....................
                        C. .....................
                        D. .....................
Kladblaadje

Slide 35 - Tekstslide

methode 1: Afdekken
  • Leg je hand of kladpapier over de antwoorden en bedenk zelf, zonder de antwoordmogelijkheden te zien, het antwoord.
  •  Bekijk de antwoorden en kies het antwoord dat het dichtst bij jouw antwoord ligt.

Voorbeeld: Wat zijn hormonen?
                        A. Impulsen die via gevoelszenuwen lopen
                        B. Stoffen die de werking van bepaalde organen regelen
                        C. Stoffen die helpen bij de vertering
                        D. Stoffen die nodig zijn voor de verbranding

Slide 36 - Tekstslide

methode 1: Afdekken
  • Leg je hand of kladpapier over de antwoorden en bedenk zelf, zonder de antwoordmogelijkheden te zien, het antwoord.
  •  Bekijk de antwoorden en kies het antwoord dat het dichtst bij jouw antwoord ligt.

Voorbeeld: Wat zijn hormonen?
                        A. Impulsen die via gevoelszenuwen lopen
                        B. Stoffen die de werking van bepaalde organen regelen
                        C. Stoffen die helpen bij de vertering
                        D. Stoffen die nodig zijn voor de verbranding

Slide 37 - Tekstslide

Methode 2: opschrijven vraag en antwoord in
                     eigen  woorden
  • Schrijf de vraag op in je eigen woorden, 
  • dan snap je soms ineens wat er bedoeld wordt.
  • twijfel je tussen 2 antwoorden? Schrijf op je kladblaadje wat het verschil precies is tussen deze twee antwoorden.
  • Lees de vraag nu nog eens! 

Slide 38 - Tekstslide

Methode 3: de rondenmethode
  1. ronde 1: beantwoord alleen de vragen die je zeker weet.
  2. ronde 2: beantwoord de moeilijke vragen. Streep de onmogelijke antwoorden door, lees de vraag nog eens en maak een keuze.
  3. ronde 3: beantwoord de vragen die je echt niet weet. Streep de onmogelijke antwoorden door, lees de vraag nog eens en maak een keuze!!!!  

Slide 39 - Tekstslide

Voorbeeld meerkeuzevraag

Slide 40 - Tekstslide

Oefenopgave meerkeuze

Slide 41 - Tekstslide

Oefenopgave meerkeuze

Slide 42 - Tekstslide

Informatie over examen biologie 
  • In deel A van je biologieboeken staat uitleg over het examen en over de verschillende soorten examenvragen.
  • In deel B van je biologieboeken vind je tips voor het leren van het examen én een lijst waarmee je kunt controleren of je alle stof voor het examen beheerst.
  • De informatie staat helemaal achterin de boeken! 

Slide 43 - Tekstslide