Grammatica 1.3 -1.4 - 1.5 BK Week 35

Welkom
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welkom

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Aan het eind van de les kun je de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp in een zin benoemen. 

Slide 2 - Tekstslide

Welke manieren ken je om de persoonsvorm te vinden?

Slide 3 - Open vraag

Wat is de pv in deze zin?

De auto wordt voor het huis geparkeerd.

A
geparkeerd
B
wordt
C
huis
D
de auto

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de pv in deze zin?
Vorige week heb ik een nieuw boek gekocht.
A
vorige week
B
heb
C
ik
D
gekocht

Slide 5 - Quizvraag

Meerdere werkwoorden in een zin?
De docent zal ons straks overhoren.

Wat zijn de werkwoorden in deze zin?

................. = het werkwoordelijk gezegde

Slide 6 - Tekstslide

Meerdere werkwoorden in een zin?
Mijn zus gaat voor het raam zitten.

Wat zijn de werkwoorden in deze zin?

................. = het werkwoordelijk gezegde

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het wwg in deze zin?
Na de griep bleef hij nog lang thuis.
A
na de griep
B
bleef
C
hij
D
nog lang thuis

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het wwg in deze zin?
Laura en Lieke hebben veel gelachen tijdens gym.
A
Laura en Lieke
B
hebben
C
tijdens gym
D
hebben gelachen

Slide 9 - Quizvraag

Onderwerp
Om het onderwerp (ond) in de zin te vinden, vraag je: wie/wat + wwg?
De docent zal ons straks overhoren.
wie/wat + zal overhoren?

Antwoord: de docent.
Het onderwerp (ond) van de zin is dus de docent.

Slide 10 - Tekstslide

Onderwerp
Om het onderwerp (ond) in de zin te vinden, vraag je: wie/wat + wwg?
Mijn zus gaat voor het raam zitten.
wie/wat + gaat zitten?

Antwoord: mijn zus.
Het onderwerp (ond) van de zin is dus mijn zus.

Slide 11 - Tekstslide

Wat is het ond in deze zin?

'De politieman wilde hem aanhouden.'

A
De politieman
B
wilde
C
wilde aanhouden
D
hem

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het ond in deze zin?

'De winkelier heeft zijn producten afgeprijsd.'
A
de winkelier
B
heeft
C
zijn producten
D
heeft afgeprijsd

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het ond in deze zin?

'Zal ik de kamer stofzuigen ?'
A
zal
B
ik
C
de kamer
D
zal stofzuigen

Slide 14 - Quizvraag

wat is het ond in deze zin?

'Zaterdagmiddag heeft Sam een voetbalwedstrijd.'
A
zaterdagmiddag
B
heeft
C
Sam
D
een voetbalwedstrijd

Slide 15 - Quizvraag

Ontleed deze zin:
Morgen gaan mijn broer en ik mountainbiken.
pv=... wwg=... ond=...

Slide 16 - Open vraag

Ontleed de zinnen op het werkblad. 
Klaar? Vraag om een antwoordenblad.

Slide 17 - Tekstslide