6.2 Recht en omgekeerd evenredig

Recht en omgekeerd evenredig
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeSecundair onderwijs

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Recht en omgekeerd evenredig

Slide 1 - Tekstslide

1. Recht evenredig.
Voorbeeld 1:
We rijden met de trein naar Marseille in het Zuiden van Frankrijk.
De trein kan een constante snelheid aanhouden van 100 km/uur.

Slide 2 - Tekstslide

1. Recht evenredig.
Voorbeeld 1:
We rijden met de trein naar Marseille in het Zuiden van Frankrijk.
De trein kan een constante snelheid aanhouden van 100 km/uur.

Hoeveel kilometer heeft de trein afgelegd na 1 uur, na 2 uur, na 3 uur, ...?

Slide 3 - Tekstslide

1. Recht evenredig.
Hoeveel kilometer heeft de trein afgelegd na 1 uur, na 2 uur, na 3 uur, ...?
We vergelijken hier twee grootheden:
1. Onafhankelijk veranderlijke: tijd (uur)
2. Afhankelijk veranderlijke: afgelegde weg (km), deze wordt berekend in functie van de tijd dat de trein rijdt.

Slide 4 - Tekstslide

De trein kan een constante snelheid aanhouden van 100 km/uur.
Hoeveel kilometer heeft de trein afgelegd na 1 uur?
A
0 km
B
100 km
C
50 km
D
120 km

Slide 5 - Quizvraag

De trein kan een constante snelheid aanhouden van 100 km/uur.
Hoeveel kilometer heeft de trein afgelegd na 2 uur?
A
200 km
B
3000 km
C
0 km
D
100 km

Slide 6 - Quizvraag

De trein kan een constante snelheid aanhouden van 100 km/uur.
Hoeveel kilometer heeft de trein afgelegd na 3 uur?
A
300 km
B
200 km
C
100 km
D
0 km

Slide 7 - Quizvraag

1. Recht evenredig.

Slide 8 - Tekstslide

1. Recht evenredig.
De trein kan een constante snelheid aanhouden van 100 km/uur.
Hoeveel kilometer heeft de trein afgelegd na 1, 2, 3 uur?



Wanneer de ene grootheid (tijd) toeneemt, neemt de andere grootheid (afgelegde weg) in gelijke mate toe.

Slide 9 - Tekstslide

1. Recht evenredig.



1 en 120 zijn overeenkomstige maatgetallen
2 en 240 zijn overeenkomstige maatgetallen
3 en 360 zijn overeenkomstige maatgetallen

Slide 10 - Tekstslide

1. Recht evenredig.



Het quotiënt van de overeenkomstige maatgetallen is constant:

1201=2402=3603

Slide 11 - Tekstslide

1. Recht evenredig.



https://ggbm.at/zhqm39x3

De roosterpunten liggen op een halfrechte die start in de oorsprong.

Slide 12 - Tekstslide

1. Recht evenredig.
Samenvatting:
1. Beide grootheden nemen in gelijke mate toe of af.
2. Het quotiënt van de overeenkomstige maatgetallen is constant.
3. De grafiek is een halfrechte die vertrekt uit de oorsprong.

Slide 13 - Tekstslide

2. Omgekeerd evenredig.
Voorbeeld 2:
We leggen een afstand van 60 km af.
Hoe lang doen we over deze afstand als we
a)     30 km/uur rijden?
b)     60 km/uur rijden?
c)     80 km/uur rijden?
d)     120 km/uur rijden?

Slide 14 - Tekstslide

2. Omgekeerd evenredig.
Voorbeeld 2:
Hoe lang doen we over deze afstand als we 30 km/uur rijden?

Onafhankelijk veranderlijke: snelheid
Afhankelijke veranderlijke: tijd

Slide 15 - Tekstslide

2. Omgekeerd evenredig.
Voorbeeld 2:
We leggen een afstand van 60 km af.
Hoe lang doen we over deze afstand



Wanneer de ene grootheid (snelheid) toeneemt, neemt de andere grootheid (tijd) in gelijke mate af.

Slide 16 - Tekstslide

2. Omgekeerd evenredig.



Het product van de overeenkomstige maatgetallen is constant:


230=160=0,7580=0,5120

Slide 17 - Tekstslide

2. Omgekeerd evenredig.



https://ggbm.at/jgnbcwhf

De roosterpunten liggen op eenhyperbooltak.

Slide 18 - Tekstslide

2. Omgekeerd evenredig.
Samenvatting:
1. Wanneer de ene grootheid toeneemt, neemt de andere grootheid in gelijke mate af, en omgekeerd.
2. Het product van de overeenkomstige maatgetallen is constant.
De grafiek is eenhyperbooltak.

Slide 19 - Tekstslide

Modelvraagstukken
1. Het probleem begrijpen: RE, OE of NE?
2. Oplossen
3. Antwoord.

Slide 20 - Tekstslide

Modelvraagstukken
Met 100 gram koffie kan je 12 espresso's maken.
Hoeveel espresso's kan je maken met 500 gram koffie?
1. Begrijpen: hoe meer koffie, hoe meer espresso' er kunnen gemaakt worden: RE.

Slide 21 - Tekstslide

Modelvraagstukken
2. Oplossen:
Met 100 gram koffie kan je 12 espresso's maken.
Hoeveel espresso's kan je maken met 500 gram koffie?



RE: de quotiënten van de overeenkomstige maatgetallen zijn constant.

12100=x500

Slide 22 - Tekstslide

Modelvraagstukken






3. Antwoord: Met 500 gram koffie kan je 60 espresso's maken.
12100=x500
100x=12500
100x=6000
x=6000:100
x=60

Slide 23 - Tekstslide

Modelvraagstukken
Een kelder wordt na een overstroming leeggepompt door vier identieke pompen in drie uur.
In hoeveel tijd doen zes identieke pompen dit?
1. Begrijpen: Hoe meer pompen, hoe minder tijd er nodig is om de kelder leeg te pompen: OE.

Slide 24 - Tekstslide

Modelvraagstukken
2. Oplossen:
Een kelder wordt na een overstroming leeggepompt door vier identieke pompen in drie uur.
In hoeveel tijd doen zes identieke pompen dit?


OE: de producten van de overeenkomstige maatgetallen zijn constant:

43=6x

Slide 25 - Tekstslide

Modelvraagstukken





3. Antwoord: 6 identieke pompen doen dit werk in 2 uur.
43=6x
12=6x
12:6=x
2=x

Slide 26 - Tekstslide

De prijs van het waterverbruik is
...
met het aantal m³ water.
A
RE
B
OE
C
NE

Slide 27 - Quizvraag

De hoeveelheid snoep die je met 5 euro kan kopen is
...
met de prijs voor 100 gram snoep
A
RE
B
OE
C
NE

Slide 28 - Quizvraag

Het aantal uren dat ik leer voor mijn proefwerk wiskunde is
...
met het percentage dat ik behaal
A
RE
B
OE
C
NE

Slide 29 - Quizvraag

Het aantal tegels om een garage te vloeren is
...
met de grootte van deze tegels
A
RE
B
OE
C
NE

Slide 30 - Quizvraag

Het aantal liter verf dat men nodig heeft is
...
met de oppervlakte die geverfd moet worden
A
RE
B
OE
C
NE

Slide 31 - Quizvraag

De bouwtijd is
...
met het aantal bouwvakkers die meehelpen
A
RE
B
OE
C
NE

Slide 32 - Quizvraag

Mijn gewicht is
...
met mijn lengte
A
RE
B
OE
C
NE

Slide 33 - Quizvraag

Het brandstofverbruik van een wagen is
...
met de afstand die hij aflegt
A
RE
B
OE
C
NE

Slide 34 - Quizvraag

Het aantal gelijke stukken waarin ik een taart verdeel is
...
met de grootte van de stukken
A
RE
B
OE
C
NE

Slide 35 - Quizvraag

Het zakgeld dat ik wekelijks krijg is
...
met mijn leeftijd
A
RE
B
OE
C
NE

Slide 36 - Quizvraag

Het bedrag dat elke erfgenaam krijgt is
...
met het aantal erfgenamen
A
RE
B
OE
C
NE

Slide 37 - Quizvraag

De afstand tot het onweer is
...
met de tijd tussen bliksem en donderslag
A
RE
B
OE
C
NE

Slide 38 - Quizvraag