A: Een klimaat met temperaturen die gemiddeld altijd boven de 18 graden liggen en waar veel neerslag valt.
B: een klimaat met weinig neerslag. Vaak kunnen hier dan ook geen bomen of planten groeien.
C: Een klimaat dat wordt beïnvloed door de zee en vaak zachte winters kent.
D: Een klimaat met extreme temperaturen in de zomer en in de winter.
E: Een klimaat waar het is altijd heel erg koud. Dit wordt dan ook wel eens een polaire klimaat genoemd.