Naar Methode Biologie voor Jou Thema 5 basisstof 3
Klik naar de volgende slide, en kijk maar wat je moet doen
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2
In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Onderdelen in deze les
Welkom bij Digitale leeromgeving Biologie
Boeken/ Agenda op tafel.
blz. 14 handboek/blz. 15 werkboek
Inloggen Fronter
Naar Methode Biologie voor Jou Thema 5 basisstof 3
Klik naar de volgende slide, en kijk maar wat je moet doen
Slide 1 - Tekstslide
Neem onderstaande antwoorden van vorige les over in je boek. Vergelijk met jou antwoorden in de methode
Klik hier om te openen
1. Een gen is een deel van een chromosoom met de informatie voor een erfelijke eigenschap
2. meerdere genen
3. Ja
4. Nee
5. het eiwit melanine
6. De haarkleur
7. 15 jaar: erg actief
50 jaar: weinig actief
80 jaar: niet actief
6
Klik hier
1. Twee
2. Eén
3. In paren
4. gelijk
5. gelijk
6. Bij stap 2
7
Klik
1. De chromosomen 1 en 4 vormen een chromosomenpaar, omdta in deze chromosomen op dezelfde plaats een gen ligt voor dezelfde erfelijke eigenschap
2. In cel 3, omdat in deze cel de chromosomen met dezelfde vorm genen hebben voor dezelfde erfelijke eigenschap.
8
Kl
9
Slide 2 - Tekstslide
Terugblik!
Slide 3 - Tekstslide
Welke cellen hebben geen paren chromosomen maar enkele chromosomen in de celkern?
A
Geslachtscellen
B
Lichaamscellen
Slide 4 - Quizvraag
Wat is juist?
A
1 celkern
2 genen
B
1 cel
2 chromosomen
C
3 DNA
4 gen
D
3 Chromosomen
4 DNA
Slide 5 - Quizvraag
Chromosomen komen alleen voor in geslachtscellen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 6 - Quizvraag
Chantal heeft een hond. Een spiercel van deze hond bevat 78 chromosomen. Hoeveel chromosomen heeft deze hond in een levercel?
A
39
B
78
C
156
D
36
Slide 7 - Quizvraag
Welke cellen hebben geen paren chromosomen maar enkele chromosomen in de celkern?
A
Geslachtscellen
B
Lichaamscellen
Slide 8 - Quizvraag
Hoeveel chromosomen hebben wij?
A
22
B
23
C
44
D
46
Slide 9 - Quizvraag
Zet in de juiste volgorde van klein naar groot:
A
cel - chromosoom - DNA - gen
B
gen - chromosoom - DNA - cel
C
gen - chromosoom -cel - DNA
D
gen - DNA - chromosoom - cel
Slide 10 - Quizvraag
Waar bestaan chromosomen uit?
A
Celplasma
B
DNA
Slide 11 - Quizvraag
Uit welke stof bestaan chromosomen?
A
DNA
B
Genen
C
Mutaties
D
Draden
Slide 12 - Quizvraag
Het genotype van iemand ontstaat
A
bij de geboorte
B
bij de bevruchting
C
tijdens het leven
D
in de eicel
Slide 13 - Quizvraag
het fenotype van iemand ontstaat
A
bij de geboorte
B
bij de bevruchting
C
tijdens het leven
D
bij de bevruchting en tijdens het leven
Slide 14 - Quizvraag
Erfelijkheid en evolutie
basisstof 2 Chromosomen en Genen
Slide 15 - Tekstslide
Doel van de les
Je kunt
omschrijven dat variatie in genotypen ontstaat door geslachtelijke voortplanting
uitleggen wat mutaties zijn en hoe ze ontstaan
uitleggen wat kanker is
Slide 16 - Tekstslide
Geslachtelijke voortplanting
Bij geslachtelijke voortplanting smelten 2 geslachtscellen samen waardoor een nieuw organisme ontstaat.
In een lichaamscel komen genenparen voor maar in een geslachtscel zit van dat genenpaar maar één gen.
In de afbeelding zie je een lichaamscel van een man met 3 chromosomenparen met een genenpaar met twee ongelijke genen. Daarvan komt telkens één gen in een zaadcel.
Welke waar in komt, is toeval. Je ziet 4 zaadcellen.
Welke combinaties van genen in een zaadcel zijn nog meer mogelijk?
Bij bevruchting: Omdat ook de vrouw verschillende eigenschappen in haar lichaamscellen heeft, ontstaat er 1 uniek organisme met een uniek genotype.
Ook bij de eicellen van de vrouw zijn er veel verschillende genotypen.
Het antwoord vind je op een van de volgende slides
Slide 17 - Tekstslide
Geslachtelijke voortplanting
Omdat er veel mogelijkheden zijn,
is er bij geslachtelijke voortplanting veel variatie in de genotypen van de nakomelingen.
De fenotypen verschillen daardoor ook
veel van elkaar.
Antwoorden: variatie in het genotype
bij de zaadcellen (een van de vorige slides)
Slide 18 - Tekstslide
Mutaties
Chromosomen bestaan uit DNA
DNA kan beschadigt raken bv bij celdeling of door straling
de informatie voor erfelijke eigenschappen kan veranderd zijn
Dit noemen we een mutatie
als een mutatie zichtbaar is in het fenotype noemen we zo een organisme een mutant
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Video
Mutagene invloeden
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Video
Aan het werk
Maak Thema 5, basisstof 3 in de Methode Biologie voor jou (online boek).
Vragen? Ik zit acher fronter berichten.
Kom maar op!
Slide 25 - Tekstslide
Neem onderstaande antwoorden over in je boek. Vergelijk met jou antwoorden in de methode
1. Nee
2. lichaamscellen
3. Omdat je dan goed kunt zien welk gen afkomstig is van de moeder en welk gen afkomstig is van de vader
4. Nee
5. Ja
6. Sven, want de helft van de genen van Mirthe is hetzelfde als die van Sven. Sven is dus de vader van Mirthe.
10
1. Nee
2. Ja
3. Hetzelfde genotype
4. Verschillende genotypen
11
1. Een plotselinge verandering van het genotype
2. Ja, want de personen 1 en 3 zijn organismen waarbij een mutatie zichtbaar is in het fenotype
3. Mutaties
4. Bepaalde straling (bv. radioactieve straling, röntgenstraling of UV-straling)
Bepaalde chemische stoffe (bv. stoffen in sigarettenrook en asbest)
5. Ja, want onze voorouders hadden donkere ogen. Blauwe ogen zijn ontstaan door een mutatie die zichtbaar is in het fenotype