All Right TL 3.5. - Have to, must, should

Please answer the following questions.


1. Wanneer gebruik je het woord 'can'?
2. Wanneer gebruik je het woord 'could' in plaats van 'can'? 
3. Wanneer gebruik je 'to be allowed to'? 
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Please answer the following questions.


1. Wanneer gebruik je het woord 'can'?
2. Wanneer gebruik je het woord 'could' in plaats van 'can'? 
3. Wanneer gebruik je 'to be allowed to'? 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welcome to 
English class

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tests


Unit 1
Unit 2
Luistertoets
Unit 3
Unit 4
Leestoets


Upcoming tests


Luistertoets
Unit 3






Overview of tests this year

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Goals last lesson


1. We can recognize the difference between can, could, to be able to and to be allowed to when used in a sentence.






program lesson series

3.1 
3.2
3.3 
3.4
3.5 <<
3.6
Repeat/practise


Luistertoets
Proefwerk Hoofdstuk 3
Overview

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Goal


1.  We will learn when to use have to, must and should and their meaning.
2. We know how to create sentences with have to, must and should. 


plan


1. Startopdracht
2. Huiswerk nakijken
3. Uitleg grammatica
4. Opdracht maken




Today's goals and plan

Slide 5 - Tekstslide

You will learn when to use have to, must and should and their meaning.
2. You know how to create sentences with have to, must and should. 
Huiswerk vorige les
9 t/m 12 van lesson 3.4 - blz 108

Huiswerk voor woensdag 12 maart
1 t/m 4 van lesson 3.5  - blz. 113

Leren voor deze week
woorden van lesson 3.5 


What will we do with it? 
We gaan de opdrachten woensdag nakijken en overhoren de woorden. 
Homework

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Homework check
Wat?
Opdracht 9 t/m 12  - blz 108
Hoe?
klassikaal
Moeilijkheden?
Overleg met degene naast je
Steek je vinger op
Hoe lang?
7-10 min
Eerder klaar?
Bezig met huiswerk opdracht 1 t/m 4 > 3.5

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Have to/must/should
Wat betekenen deze werkwoorden?
Welke van de drie is het strengst?
En welke is het minst streng?

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

should
I shouldn't have eaten that lego block!

  • Should: Iets wat je zou moeten doen
  • Should not: Iets wat je niet zou moeten doen

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

MUST
You must not swim with gators!

  • Must: Iets wat je moet doen
  • Must not: Iets wat je niet moet doen

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

HAVE TO
You have to wear a seatbelt.


  • Have to: moet volgens de regels/wet
  • Do not have to: hoeft niet volgens de regels/wet

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Na een modal (hulp ww) komt het hele werkwoord!

You have to take your medication.

I should eat something.

We must go to bed early.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Have to, must, should.
Kies het juiste werkwoord.

You ____ save some money.
A
has to
B
have to
C
must
D
should

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Have to, must, should.
Kies het juiste werkwoord.

I ____ study today.
A
has to
B
have to
C
must
D
should

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

We____celebrate. It's your birthday.
A
should
B
have to
C
must
D
shoudn't

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

You always ...... wear a face mask on while shopping.
A
must
B
have to
C
should
D
must not

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Have to, must, should.
Kies het juiste werkwoord.

You ____ save some money to be able to buy that game.
A
has to
B
have to
C
must
D
should

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

I ... do some studying for my exam tomorrow.
A
should
B
must
C
have to
D
don't have to

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mum says I ___ walk the dog.
A
should
B
must
C
have to
D
have got to

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Snap je de modals tot nu toe?
A
Ja
B
Nee
C
Een beetje

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

timer
10:00
Now you try!
Wat?
Ik geef jullie een class contract: daarop staan leerlingregels die echt moeten van school (have to) , moeten van mij (must) of zouden moeten (should).
In ruil voor jullie handtekening mogen jullie regels voor mij bedenken. Schrijf Engels, gebruik have to/must/should! Houdt het wel beschaafd!
Hoe?
in tweetallen - fluisteren
Moeilijkheden?
Steek je vinger op!
Hoe lang?
10-12 minuten
Eerder klaar?
Bezig met huiswerk opdracht 5 t/m 8

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Did you understand the following subject:
have to, must and should
Thumbs up = Yes 

thumbs middle = not sure

Thumbs down = definitely not
Did we achieve our goals today?
.


Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat?
Hoe?
Hoe lang?
Wat doen we er mee?
Moeilijkheden?
Eerder klaar?
5 minuten
steek je vinger op of vraag je buur
  • enf
  • ...... 
  • enf
  • ...... 
Writing a story together 

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Please add your chosen card to the feedback box next to the door
Did we achieve our goals today?
1. You will learn when to use have to, must and should and their meaning.
2. You know how to create sentences with have to, must and should. 

please add your 
chosen card(s) to 
the feedback box

Slide 27 - Tekstslide

resultaat likes/dislikes: 
yes :
mid :
no :

resultaat inhoud: 
understood :
mid :
no :