In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
taal, woordenschat dierentuin
Woordenschat: de dierentuin
Slide 1 - Tekstslide
Wat betekent het woord 'favoriet'?
A
Iets wat je niet mooi, fijn of lief vindt.
B
Iets wat je alleen mooi vindt.
C
Iets wat je het mooist, fijnst of liefst vindt.
D
Iets wat je wel prima vindt.
Slide 2 - Quizvraag
Wat is waar over het entreekaartje? Let op, er zijn meer antwoorden goed!
A
Het kaartje is altijd gratis.
B
Het heeft een controlestrook.
C
Je kan ermee binnenkomen.
D
Je moet er meestal voor betalen.
Slide 3 - Quizvraag
Welk woord hoort bij deze betekenis? Je betaalt voor een heleboel keer tegelijk. Hiermee kan je bijvoorbeeld een jaar lang naar de dierentuin of krijg je elke week een tijdschrift.
Slide 4 - Open vraag
Een diersoort kan uitsterven als ........ Let op: meer antwoorden mogelijk.
A
er nog duizenden leven.
B
ze niet meer op aarde voorkomen.
C
het bedreigde dieren zijn.
D
er nog weinig dieren van die soort zijn.
Slide 5 - Quizvraag
geldig
het informatiebord
de welp
Je mag iets gebruiken omdat je ervoor betaald hebt.
Het jong van bijvoorbeeld een leeuw, vos of beer.
Een bord waarop je meer over een onderwerp kunt zien of lezen.
Slide 6 - Sleepvraag
Wat betekent 'de oprichting'?
A
dat iets begint te bestaan.
B
dat iets een bepaald aantal jaren bestaat.
C
dat er jongen worden geboren.
D
dat iemand overeind komt.
Slide 7 - Quizvraag
Wat betekent indrukwekkend?
A
Saai
B
Heel bijzonder
C
Iets dat ergens in drukt.
D
Iets dat je wakker maakt.
Slide 8 - Quizvraag
Welk woord past bij dit plaatje?
A
de welp
B
geldig
C
controlestrook
D
informatiebord
Slide 9 - Quizvraag
zoogdieren
reptielen
baren
leggen eieren
kruipen
jongen drinken melk bij de moeder
Slide 10 - Sleepvraag
Welk woord hoort bij deze betekenis?
Als het erg warm en vochtig is.
Slide 11 - Open vraag
Wat is het koraal?
A
een plant
B
een zeedier
C
een skelet
D
een rots
Slide 12 - Quizvraag
een jong of een kind krijgen
A
baren
B
dierentransport
C
reptiel
D
territorium
Slide 13 - Quizvraag
de baas
iemand die altijd geluk heeft
heel bijzonder
de directeur
de geluksvogel
indrukwekkend
de welp
Slide 14 - Sleepvraag
Het leefgebied van een dier. Het dier is daar de baas
A
reptiel
B
tropisch
C
territorium
D
uitsterven
Slide 15 - Quizvraag
Het verplaatsen van dieren door mensen
A
de oprichting
B
baren
C
territorium
D
dierentransport
Slide 16 - Quizvraag
Wat gebruikt een dier niet ?
A
geluiden
B
woorden
C
geuren
D
lichaamstaal
Slide 17 - Quizvraag
Welke woorden heb je deze les geleerd?
Slide 18 - Woordweb
Wat is jouw favoriete dier?
Slide 19 - Open vraag
Dit is het einde van de les. Hoe goed ken jij de woorden van dit thema?